Voorpublicatie

Een ongewoon huwelijk

Een ongewoon huwelijk

Celestial en Roy zijn jong, verliefd en pas getrouwd. Zijn carrière in de zakenwereld zit in de lift, zij is een veelbelovende artiest. Ze zijn net aan het wennen aan de routine van hun leven samen als ze uit elkaar getrokken worden door omstandigheden die ze zich nooit hadden kunnen inbeelden. ‘Een ongewoon huwelijk’ is een ontroerende roman over onvoorwaardelijke liefde en de complexiteit van relaties. Charlie-leden kunnen hier alvast een fragment lezen.

‘Als dit niet gaat zoals we willen,’ zei Roy de dag voor zijn rechtszaak, ‘dan wil ik niet dat je op me wacht. Ga door met poppen maken en doe wat je moet doen.’ ‘Dit gaat lukken,’ beloofde ik. ‘Je hebt het niet gedaan.’ ‘Er hangt me zo’n lange straf boven het hoofd. Ik kan niet van je verlangen dat je je leven vergooit voor mij.’ Zijn woorden spraken een andere taal dan zijn ogen, zoals iemand die nee zegt terwijl hij met zijn hoofd ja knikt. ‘Niemand gaat hier zijn leven vergooien,’ verzekerde ik hem. In die tijd had ik overal vertrouwen in. Ik geloofde in dingen.

“De volgende dag namen we plaats in de rechtszaal, opgedoft om er zo onschuldig mogelijk uit te zien.”

Ook Andre kwam die dag opdraven. Hij was getuige geweest op onze bruiloft en fungeerde als karaktergetuige bij de hoorzitting. Dre liet me zijn haar knippen, gaf me de schaar om de dreads te trimmen die hij in vier jaar met moeite had gekweekt. Op onze bruiloft waren het rebelse stompjes geweest, maar toen ik ze afknipte, gehoorzaamden ze eindelijk de zwaartekracht en wezen ze naar zijn kraag. Toen ik klaar was, streek hij met zijn vingers door de overgebleven kroesharen.

De volgende dag namen we plaats in de rechtszaal, opgedoft om er zo onschuldig mogelijk uit te zien. Mijn ouders en die van Roy waren er ook. Olive was gekleed voor de kerk en Big Roy zat naast haar en zag er arm maar eerlijk uit. Net als Andre schoor mijn vader zich zelf en voor deze ene keer leek hij ‘in hetzelfde span te lopen’ als mijn elegante moeder. Kijkend naar Roy was er geen twijfel mogelijk dat hij bij ons hoorde. Het zat hem niet alleen in de snit van zijn jasje of de manier waarop zijn broekomslag op het fijne leer van zijn schoenen viel; het lag aan zijn gladgeschoren gezicht en aan zijn ogen, onschuldig en bang, niet gewend om overgeleverd te zijn aan de staat.

De tijd in het huis van bewaring had hem doen krimpen; de jongensachtige bolling van zijn wangen was verdwenen en had plaatsgemaakt voor een vierkante kaak waarvan ik niet wist dat hij die had. Vreemd genoeg zorgde zijn vermagerde gestalte ervoor dat hij er eerder krachtig uitzag dan vermoeid. Het enige wat hem verraadde als een man die voor de rechter moest verschijnen in plaats van een man die op weg was naar zijn werk, waren zijn arme vingers. Hij had zijn nagels afgekloven tot op het nagelbed en was nu aan de nagelriemen begonnen. Arme Roy. Mijn lieve man had nooit iets of iemand kwaad gedaan, behalve zijn eigen handen.

“Nog voordat ik uit de getuigenbank stapte, wist ik dat ik had gefaald.”

Wat ik weet, is dit: ze geloofden me niet. Twaalf juryleden en niet een van hen geloofde me op mijn woord. In de getuigenbank verklaarde ik dat Roy de vrouw in kamer 206 niet had kunnen verkrachten, omdat hij bij mij was geweest. Ik vertelde hun over de massagematras die we niet aan de praat kregen, over de film die op de besneeuwde televisie speelde. De officier van justitie vroeg me waar we ruzie over hadden gehad. Verward keek ik van Roy naar onze beide moeders. Banks protesteerde, dus ik hoefde geen antwoord te geven, maar door mijn aarzeling leek het of ik iets verdorvens te verbergen had in de krochten van ons prille huwelijk. Nog voordat ik uit de getuigenbank stapte, wist ik dat ik had gefaald. Kennelijk was ik niet deerniswekkend genoeg. Niet dramatisch genoeg. Te veel niet van hier. Wie zal het zeggen? Oom Banks, mijn coach voor die dag, had gezegd: ‘Dit is niet het moment om welbespraakt te zijn. Dit is het moment om je uiterste best te doen. Geen filters, een en al hart. Wat ze je ook vragen, wat je wilt, is dat de jury ziet waarom je met hem bent getrouwd.’

Ik deed wat ik kon, maar ik wist niet hoe ik iets anders moest zijn dan ‘welbespraakt’ tegenover vreemden. Had ik maar een selectie van mijn kunst meegebracht: de Man Moving-serie, allemaal afbeeldingen van Roy – de knikker, de poppen en een aantal aquarellen. Dan had ik kunnen zeggen: ‘Dit is mijn man. Is hij niet prachtig? Is hij niet zachtaardig?’ Maar alles wat ik had, waren woorden, ijl en vluchtig als lucht. Toen ik na afloop plaatsnam naast Andre, wilde zelfs het vrouwelijke zwarte jurylid me niet aankijken.

Kennelijk kijk ik te veel televisie. Ik had verwacht dat er een wetenschapper aanwezig zou zijn om een verklaring af te leggen over het dna. Ik zat te wachten tot er op het nippertje een stel knappe inspecteurs de rechtszaal zou binnenstormen om de officier van justitie iets dringends in te fluisteren. Dan zou iedereen inzien dat dit een grote vergissing was, een groot misverstand. We zouden allemaal met de schrik vrijkomen. Ik was er volledig van overtuigd dat ik de rechtszaal zou verlaten met mijn man aan mijn zijde. Eenmaal veilig thuis zouden we iedereen vertellen dat een zwarte man nooit echt veilig is in Amerika.

“Met knikkende knieën liet hij zich op de stoel vallen. De rechter wachtte even en eiste dat Roy het vonnis staande zou aanhoren.”

Hij kreeg twaalf jaar. We zouden drieënveertig jaar oud zijn bij zijn vrijlating. Ik kon me mezelf niet eens voorstellen op die leeftijd. Roy begreep dat twaalf jaar een eeuwigheid was, want hij barstte in snikken uit in de beklaagdenbank. Met knikkende knieën liet hij zich op de stoel vallen. De rechter wachtte even en eiste dat Roy het vonnis staande zou aanhoren. Hij stond op, huilend. Niet als een baby, maar zoals alleen een volwassen man kan huilen, vanuit zijn tenen langs zijn torso omhoog en naar zijn mond. Wanneer een man zo jammert, weet je dat het de tranen zijn die hij nooit mocht vergieten, van de verloren voetbalwedstrijd als pupil via zijn gebroken tienerhart helemaal tot wat het ook was dat zijn ziel een jaar geleden nog had verwond.

Terwijl Roy huilde, maakten mijn vingers zich druk over een stukje ruwe huid onderaan mijn kin, een souvenir van littekenweefsel. Toen ze deden wat ik me herinnerde als de deur intrappen en wat verder iedereen zich herinnert als de deur openen met een plastic sleutel – nadat de deur hoe dan ook was geopend, werden we allebei uit bed gesleurd. Ze sleepten Roy de parkeerplaats op en ik moest volgen met niets anders aan mijn lijf dan de witte slip. Iemand duwde me tegen de grond en mijn kin sloeg tegen de stoep. Mijn slip schoof omhoog en liet mijn alles aan iedereen zien, terwijl mijn tand in het zachte vlees van mijn onderlip dreef. Roy lag op het asfalt naast me, net buiten mijn bereik, sprak woorden die mijn oren niet bereikten. Ik weet niet hoelang we daar lagen, naast elkaar als in twee graven. Man. Vrouw. Wat God verbonden heeft, zal de mens niet scheiden.

Lieve Roy,

Ik schrijf deze brief aan de keukentafel. Ik ben alleen op een manier die meer is dan het simpele gegeven dat ik de enige levende ziel ben binnen deze muren. Tot nu toe dacht ik dat ik wist wat wel en wat niet mogelijk was. Misschien is dat de ware betekenis van onschuld, dat je je geen enkele voorstelling kunt maken van pijn en verdriet in de toekomst. Als er iets gebeurt wat al het denkbare overstijgt, verander je daardoor. Het lijkt op het verschil tussen een rauw ei en een gebakken ei. Het is hetzelfde, maar toch totaal anders. Beter dan zo kan ik het niet uitleggen. Ik kijk in de spiegel en ik weet dat ik het ben, maar ik herken mezelf niet. Soms is het al te vermoeiend voor me om simpelweg het huis binnen te gaan. Ik probeer mezelf tot rede te brengen, eraan te denken dat ik hier eerder alleen heb gewoond. Toen ging ik niet dood aan alleen slapen en dat zal ook nu niet gebeuren. Maar dit is wat verlies mij heeft geleerd over de liefde. Ons huis is niet zomaar leeg, ons huis is leeggehaald. Liefde neemt ruimte in in je leven, maakt plaats voor zichzelf in je bed. Onzichtbaar nestelt het gevoel zich in je lichaam, stroomt het door al je bloedvaten en klopt het in je hart. Als het verdwenen is, klopt er niets meer. Voordat ik jou leerde kennen, was ik niet eenzaam, maar nu ben ik zo eenzaam dat ik tegen de muren praat en tegen het plafond zing. Ze zeiden dat je minstens een maand geen mails mag ontvangen. Toch zal ik je elke avond schrijven.

De jouwe, Celestial

 

Roy O. Hamilton Jr.

pra 4856932

Parson Correctional

Center 3751 Lauderdale

Woodyard Rd. Jemison,

la 70648

Lieve Celestial alias Georgia,

Ik geloof niet dat ik iemand een brief heb geschreven sinds ik op de middelbare school zat en een Franse penvriend kreeg toegewezen. (Dat heeft al met al ongeveer tien minuten geduurd.) Ik weet zeker dat dit de eerste keer is dat ik ooit een liefdesbrief schrijf en dat is wat dit gaat worden, een liefdesbrief. Celestial, ik hou van je. Ik mis je. Ik wil naar huis, naar jou. Kijk mij nou, ik vertel je dingen die je al weet. Ik probeer iets op papier te zetten opdat je aan mij zult denken – aan mij zoals ik echt ben, niet als de gebroken man die je zag staan in een wrakkige, kleinsteedse rechtszaal. Ik schaamde me te diep om je aan te kijken, maar nu wou ik dat ik dat wel had gedaan, want nu zou ik alles wel willen doen om nog één keer naar je te mogen kijken. Deze liefdesbrief schrijven is een hels karwei voor me. Ik heb er zelfs nog nooit een gezien, tenzij je groep vijf meetelt: Vind je mij leuk ja/nee. (Niet antwoorden, haha!) Een liefdesbrief zou als muziek moeten klinken of anders misschien als Shakespeare, maar ik weet niets van Shakespeare.

“Ik heb je altijd laten weten hoeveel ik om je geef, toch?”

Maar heus, ik wil je zeggen wat je voor me betekent, maar het is alsof je de seconden van een dag probeert te tellen op je vingers en tenen. Waarom heb ik je niet al die tijd liefdesbrieven geschreven, zodat ik er nu handig in zou zijn? Dan zou ik weten wat ik moest doen. Zo voel ik me hier trouwens de hele dag, alsof ik niet weet wat ik moet doen of hoe ik het moet doen. Ik heb je altijd laten weten hoeveel ik om je geef, toch? Dat hoefde je je nooit af te vragen. Ik ben geen man voor woorden. Mijn vader heeft me geleerd dat je iets moet dóén voor een vrouw. Herinner je je die keer dat je zowat een zenuwinzinking kreeg omdat de bitternootboom in de voortuin erover dacht om nu maar eens dood te gaan? Waar ik vandaan kom, geloven we al niet in geld uitgeven aan huisdieren, laat staan aan bomen. Maar ik kon het niet verdragen dat je huilde, dus huurde ik een bomendokter in. Zie je, voor mij was dat een liefdesbrief. Het eerste wat ik deed als je man was ‘het je gemakkelijk maken’, zoals ze dat vroeger noemden. Je verspilde je tijd en je talent met uitzendwerk. Je wilde naaien, dus zorgde ik ervoor dat je dat kon doen. Zonder verplichtingen. Dat was mijn liefdesbrief om te zeggen: ik regel het voor je. Maak je kunst. Neem rust. Doe alles wat je maar wilt. Maar nu heb ik alleen nog dit vel papier en dit maffe pennetje. Het is een balpen, maar ze halen de behuizing weg zodat je alleen de penpunt en het plastic inktbuisje overhebt. Als ik ernaar kijk denk ik: is dit alles wat ik heb om een echtgenoot voor je te zijn? Maar ik doe mijn best.

Liefs, Roy

Een ongewoon huwelijk van Tayari Jones verschijnt op 18 september bij HarperCollins. Charlie-leden maken kans op een gratis exemplaar en houden best de nieuwsbrief van eind september in de gaten.

Schrijf je reactie

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen