Al sinds mensenheugenis drinken we alcohol. Zo’n twaalfduizend jaar geleden lieten we al broden met water in kruiken gisten tot primitief bier. Millennia lang bleef alcohol deel uitmaken van het dagelijkse leven, maar de functie ervan is door de eeuwen heen blijven veranderen. Lekker drankje, dagdagelijkse noodzaak of maatschappelijk probleem? Tekst: Lennart Janssen.
Nunc est bibendum
‘Nu is het tijd om te drinken en te dansen!’, schrijft Horatius in de laatste eeuw voor Christus. De Romeinen zijn beroemd en berucht om hun decadente feesten. Bergen eten, sloten wijn en tussendoor de vingers in de keel om plaats te maken voor het dessert.
Maar ook de arme Romeinen drinken wijn bij hun karige maaltijden. Cato de Oudere, nochtans doorgaans een strenge zuurpruim, pleitte er ooit voor om zelfs slaven recht te geven op vijf liter wijn per week. Wijn drinken is de normaalste zaak ter wereld.
Je zou verwachten dat zo’n volk dag in, dag uit lazarus is. Niet dus. Ze kijken zelfs neer op dronkenschap. Wijn wordt dan ook nooit puur gedronken, maar altijd aangelengd met water. Roddel en achterklap zijn schering en inslag bij de Romeinen en verhalen over zuiplapperij doen als een lopend vuurtje de ronde. De grootste orators zoals Caesar en Cicero gebruiken de geruchten om, met succes, hun politieke tegenstanders af te schilderen als dronkaards.
In het geniep wil men zich echter wel al eens graag bezatten. De driedaagse geheime bacchanalen, feesten om de wijngod Bacchus te eren, zijn religieuze drank- en seksfestijnen. Op zijn hoogtepunt worden de bacchanalen eens per week gehouden in plaats van eens per jaar en bestaat de cultus uit zo’n zevenduizend mensen die zich allemaal om ‘religieuze redenen’ clandestien lam drinken en seksen.
Wij noemen bier soms schertsend ‘vloeibare boterhammen’, maar in de Middeleeuwen had het ook die functie. Gist was bovendien een goede bron van vitamine B.
Drollenwaterbier
Een kleine fast forward. Het Romeinse rijk is gevallen en West-Europa degenereert tot een grote, verarmde achterbuurt. De Romeinse aquaducten, die proper drinkwater van bronnen in de bergen naar het hart van de stad voeren, raken in onbruik en de modale middeleeuwse mens moet weer vertrouwen op water uit rivieren en putten. Water vol kak, pest, cholera en afval. Dodelijk dus. De enige oplossing: geen water drinken. De gegoede klasse kan zich wijn veroorloven, maar de arme mens, bijna iedereen dus, moet het stellen met bier.
Bij de bereiding van bier gebruiken de brouwers ook water uit de vortesloot, maar omdat ze het eerst koken en filteren, zitten er al een pak minder ziektes in. Middeleeuws bier is, door spontane gisting, waarschijnlijk lambiek- of geuze-achtig. De hoge zuurtegraad van die bieren en de kleine hoeveelheid alcohol zorgen ervoor dat bacteriën geen kans krijgen en het gerstenat relatief lang houdbaar is. Het brouwproces is wel geïnfecteerd met bijgeloof. Tijdens het brouwen komt de gist als wit schuim naar boven gedreven. Dat schuim noemen ze ‘godisgoed’.
De gemiddelde mens drinkt in deze tijd zo’n 300 liter bier per jaar. Niet gek, want bier is ook een grote bron van voedingsstoffen. Het dieet van de arme mens bestaat voornamelijk uit granen, en dan vooral gerst. Gerstbrood, gerstpap, gerstsoep, gerstpannenkoeken en bier gemaakt van gerst. Wij noemen bier soms schertsend ‘vloeibare boterhammen’, maar in die tijd had het ook die functie. Gist is bovendien een goede bron van vitamine B.
Bezatten of trippen?
Bier brouwen met hop is al bekend sinds de 9e eeuw, maar het duurt nog vijfhonderd jaar eer het algemeen wordt toegepast. Daarvoor gebruikt men een mengeling van kruiden en planten. Die mengeling heet ‘gruut’ of ‘gruit’ en kan onder andere bestaan uit wilde gagel, duizendblad, bijvoet en wilde rozemarijn. Gruit wordt toegevoegd om de smaak en houdbaarheid te verbeteren, maar er zijn ook recepten gevonden met sterk psychoactieve kruiden zoals het zwaar giftige bilzekruid, doornappel, alruin of gifsla. Bier waarvan je gaat trippen dus.
Laten we ook niet vergeten dat leven in de middeleeuwen zwaar zuigt. Tijdens de hoge middeleeuwen sterft een derde van de mensen aan de pest. Tijdens zulke deprimerende tijden wil een mens zich al eens bezatten.
Tijdens de hoge middeleeuwen sterft een derde van de mensen aan de pest. Tijdens zulke deprimerende tijden wil een mens zich al eens bezatten.
De moeder aller medicijnen
In 1351 schrijft Johannes van Aalter de eerste Nederlandstalige tekst over destilleren. Alcohol werd lange tijd gezien als een medicinaal wondermiddel. Zo noemt de Antwerpenaar Willem Vorsterman het in 1520 ‘de moeder aller medicijnen, alsment drinct bi mate’. Vanaf de 15e eeuw doen destillaten steeds meer hun intrede als genotsmiddel.
De eerste berichten over de gevaren van alcohol komen er met de industriële revolutie. Schoon drinkwater is al meer gemeengoed en alcohol is geen noodzakelijkheid meer. Het wordt nu gezien als een genotsmiddel, maar door betere medische inzichten ook als gevaarlijk en ongezond.
Mensen leven steeds meer van een karig arbeidersloon en steeds minder van de landbouw. De werkgevers keren vaak de lonen uit in een café. Vader kan zich bezatten, maar vrouw en kinderen blijven zitten met hun knorrende maag. De liberalen, die regeren in het jonge België, doen niets aan het groeiende alcoholisme. Het verbieden van alcohol zou lijnrecht tegen de liberale ideologie ingaan.
Alcohol aan banden en de geboorte van het sterke bier
De katholieken, die in 1884 aan de macht komen, denken daar anders over. Ze voeren een hele reeks maatregelen in om het overvloedige alcoholmisbruik tegen te gaan, zoals het verbod op absint en openbare dronkenschap. Werkgevers mogen hun lonen ook niet langer uitbetalen op café. De maatregelen hebben duidelijk effect: terwijl de gemiddelde jaarlijkse consumptie van sterke drank in 1895 nog 10 liter per persoon was, is dat in 1913 nog maar de helft. Tijdens de Eerste Wereldoorlog daalt dat cijfer door hoge prijzen en een schaarste aan drank nog verder tot twee liter in 1916.
Begin twintigste eeuw mag er geen sterke drank geschonken worden op café. De abdij van Westmalle, die toen dringend geld nodig had, ziet een gat in de markt: sterk bier.
Omdat de bevolking nu toch al afgekickt is, lijkt het de regering in 1918 een goed moment om alcoholisme definitief in de kiem te smoren en een algeheel verbod op sterkedrank in te voeren. De wet houdt door hevig protest bij de burgers niet lang stand. Hij wordt in 1919 versoepeld en aangepast naar de bekende ‘Wet Vandervelde’. Daarin staat dat er geen sterkedrank meer geschonken mag worden op café en slijters het niet in kleinere hoeveelheden dan twee liter mogen verkopen. Dit met het idee dat arbeiders toch geen grote fles drank kunnen betalen.
Ook nu heeft de maatregel zijn effect: de consumptie van sterkedrank daalt nog verder. Een onvoorziene nevenwerking is wel dat juist de Wet Vandervelde aan de wieg staat van de Belgische sterke-bierencultuur.
Op café krijg je geen jenever meer bij je pint en het bier is maar een slappe 3,5%. De abdij van Westmalle, die toen dringend geld nodig had, ziet een gat in de markt: sterk bier. Ze passen het recept voor hun bruin bier aan en brouwen in 1926 de Westmalle Dubbel van 7%. De weg naar de fenomenale opmars van de Belgische sterke bieren is geëffend.
Na de Tweede Wereldoorlog stijgt de welvaart, maar de prijs van alcohol stijgt niet mee. Mensen hebben meer geld om te drinken en ook jongeren en vrouwen gaan aan de drank. Door de opkomst van toerisme en het toenemend contact met andere culturen, worden ook andere drankjes, zoals porto en sherry, steeds populairder. De diversiteit van het aanbod neemt sterk toe en de toegang ertoe wordt makkelijker.
En nu?
Daarmee zijn we aanbeland in het heden. Welke rol speelt alcohol in de eenentwintigste eeuw? Zien we het louter nog als een genotsmiddel? Zijn we ons voldoende bewust van de risico’s en gevaren? Weet jij alle feiten en cijfers over wat alcohol vandaag betekent?
In de loop van de komende week, spitten we het onderwerp grondig voor je uit.
Foto boven: Zotte sfeer op een Bacchanaalse picknick. Cornelis van Haarlem (1562 – 1638) via Wiki Commons
Schrijf je reactie