Ik had een zwart jurkje aan en mijn dansschoenen, met een brede hak en een ronde tip.
We hadden met vier vriendinnen afgesproken. Eentje wilde naar onze oude vertrouwde discotheek. Er speelde een dj op wiens muziek we als twintigers heerlijke nachten hadden doorgebracht.
Intussen waren we dertigers, eentje al mama. Het was vooral haar initiatief dat we uitgingen. De nood was hoog.
Maar eerst gingen we iets drinken, want het duurde nog even voor het feestje zou losbreken en je moet wat in de tussentijd: in geen geval mag je in je zetel blijven hangen – voor hetzelfde geld kom je er helemaal niet meer uit.
Het werd een hip café. Het type bar waar ze vandaag tien soorten gin-tonic zouden schenken, maar het was 2009, en dus waren het nog mojito’s, champagne voor de patsers en pintjes voor de dorstigen.
Ik had me neergelegd bij mijn situatie. Af en toe een man om het bed mee te delen, een andere voor een goed gesprek, maar alles in één persoon was niet voor mij weggelegd.
Terwijl ik rondkeek, zag ik mooie jongens. Alleen, ik vond ze té mooi. De jongen achter de toog droeg een T-shirt zonder mouwen. Alsof hij voor de spiegel had zitten oefenen hoe zijn spierballen er het best zouden uitkomen, zo tapte hij die pinten.
Een generatieverschil, bedacht ik. Die jongere mannen waren te afgeborsteld. En die van mijn leeftijd waren al lang bezet.
Ik werd me plots bewust van mijn vrijgezelle status, hoewel ik al lang onbewust de hoop had opgegeven. Niet dat ik doodongelukkig was, zonder vaste relatie, eerder cynisch. Ik had me neergelegd bij mijn situatie. Af en toe een man om het bed mee te delen, een andere voor een goed gesprek, maar alles in één persoon was niet voor mij weggelegd.
Maar zie. Een paar uur later, in de donkere discotheek.
Dansen, dansen, dansen. Af en toe een slokje cava. Plots zag ik door de rook – er werd nog volop gerookt – een beetje verder een jongen. Zwart haar. Zwarte T-shirt. Donkere jeansbroek. Mooi maar zonder dat hij het besefte – dat zijn de allermooiste mannen. Opvallend nonchalant. Hij liep me rakelings voorbij. Wat rook hij lekker.
Pas vele drankjes later, rond vijf uur ’s nachts, durfde ik hem aanspreken, maar vanaf dan hebben we gebabbeld tot zijn vrienden hem kwamen halen om naar huis te gaan. Ik gaf hem mijn kaartje – de eerste en laatste keer dat ik een man mijn kaartje heb gegeven.
Sinds die avond en al het moois wat volgde, geloof ik in de ware liefde, zelfs voor dertigers die denken dat er geen ware liefde bestaat.
Vlak nadat we afscheid namen, zei iemand die ik nauwelijks kende – zo gaat dat op echt goede avondjes uit: ‘Da’s er eentje om te houden.’
Ik ben dankbaar dat ik hem heb mogen houden.
Sinds die avond en al het moois wat volgde, geloof ik in de ware liefde, zelfs voor dertigers die denken dat er geen ware liefde bestaat.
Wat je gelooft, hangt af van je eigen situatie. I know.
Maar voorlopig heb ik van niets spijt. Alleen dat ik dat zwarte jurkje heb weggegeven – het paste niet meer, maar ik had het willen bewaren als tastbaar bewijs van de avond die mijn leven heeft veranderd.
En jammer, dat die oude discotheek er niet meer is – weggejaagd door de stad en dure nieuwbouw. Ik was er graag nog eens met mijn ware liefde gaan dansen. De nood is hoog.
Schrijf je reactie