Column

“Rare jongens”

“Rare jongens”

Tot u spreekt de kersverse voorzitter van een oudercomité. Hét oudercomité. Dat van de school van de zoon. (Onder ons gezegd en gezwegen: er waren gewoon geen andere kandidaten, dus zo’n verdienste is het niet.)

Ons eerste wapenfeit: koffie en cake bij het ontluiken van de eerste schooldag. Keuvelende ouders ondereen, weet je wel. Foto hier, praatje daar en soms een traan, want er is altijd wel een gemoed dat vol schiet. Dat is ook goed zo.

Zoonmans geniet zichtbaar van het tweede leerjaar. Het lijkt een volgende halte in de voorzichtige rit naar meer onafhankelijkheid. Zelfs toen het eerste leerjaar op zijn laatste benen liep, wilde hij nog een uitgebreide knuffel aan de schoolpoort. Moest er, voorbij die poort, ook nog menigmaal gezwaaid. Nu, twee maanden later, stapt hij uit de auto vlak voor de ingang, en gaat doodgemoedereerd naar binnen. Blik op oneindig. De lokroep van de vrienden tegemoet.

Zoonmans geniet zichtbaar van het tweede leerjaar. Het lijkt een volgende halte in de voorzichtige rit naar meer onafhankelijkheid.

Ik moet terugdenken aan mijn eigen passage in het tweede leerjaar, en aan juf Peemans. Soms moest ze even iets gaan stencilen, of voldoen aan een sanitaire nood. (Ik denk dat ze een kleine blaas had.) Dan haastte ze zich de klas uit, maar niet voordat ze één van ons had aangesteld als rustbewaarder. Juf Peemans had een grappige gewoonte. Ze droeg altijd hakken en als ze klaar was met datgene wat ze moest gaan doen, hoorde je haar al van ver komen aanhollen. Als een mitraillette: tak, tak, tak, tak, tak… Venijnige tikjes op de tegelvloer. Gezwinde looppas, hakken of niet. En net voor ze de openstaande deur van onze klas bereikte, liet ze zich schuiven. Woesj! Altijd schoof ze te ver, het deurgat voorbij. Om dan rustig naar binnen te stappen. Een laatste zucht wind nog dansend in haar haren. Blos op de wangen. Het was, elke keer opnieuw, een heerlijk tafereel. Als ik mijn ogen sluit, hoor ik haar weer staccato door de gang spurten. Zie ik haar voorbij glijden. Ik zou geld geven om juf Peemans nog eens tegen het lijf te lopen. Om haar te bedanken voor dit soort kleine maar fijne herinneringen.

In datzelfde tweede leerjaar brak ik mijn pols. De rechter. Die van mijn schrijvende hand. Mijn arm moest in het gips en ik heb mijn vulpen wekenlang links gehanteerd. Niet dat dat erg lukte. Ik herinner mij hoe al mijn klasgenoten iets op het gips schreven en als kers op de taart: ook juf Peemans. Ik herinner mij ook de geur die opsteeg van mijn huid toen het plaasterwerk na vijf of zes weken verwijderd werd – een stel hardnekkige zweetvoeten was er niks tegen – en hoe mijn rechterarm aanzienlijk geslonken bleek.

Jean-Marie was mijn eerste échte vriend. Pas later besefte ik dat ik destijds iets gevoeld heb dat nog het meest weg had van liefdesverdriet.

Nog in dat tweede leerjaar was ik beste vrienden met Jean-Marie, die niet alleen mijn klasgenoot was, maar ook in hetzelfde flatgebouw woonde als ik. Jean-Marie was kleurrijk. Of vooral zijn ouders waren dat: ze hadden een tijd in Congo gezeten en hun appartement hing vol exotische attributen: van ivoor en machetes tot Afrikaanse maskers. Jean-Marie noemde zijn mama, een Spaanse, conchita. En dus noemde ik haar ook maar zo.

Hij was mijn eerste échte vriend. Hij was grappig. Geen mini-macho-alfamannetje. Dat was ik zelf ook niet. Op zeker moment trokken hij en zijn ouders terug naar Afrika. Pas later besefte ik dat ik destijds iets gevoeld heb dat nog het meest weg had van liefdesverdriet. Er was geen internet, geen skype. Weg was echt wég, toen. Ik heb nog wel eens een brief gekregen, met een foto erbij van Jean-Marie in een Afrikaans landschap en een meute honden om zich heen. Maar dat was dat. Een paar jaar geleden schreef ik een gedicht over onze vriendschap. Het is iets van niets, en toch zit alles er in:

Rare jongens

Wat waren we koddige kinderen, hij en ik.
Twee buitenbenen in één klas.
Zijn moeder heette Conchita,
de mijne was zoek,
op haar bezoekrecht na.

Wij waren een ras apart,
wij en de weerborstels in ons haar.
Soms strooiden we woorden,
als kiezels naar elkaar.
Soms zwegen we baanbrekend.
Maar altijd even sprekend.

Ik kan alleen maar hopen dat zoonmans ook herinneringen verzamelt die hem een leven lang bij blijven. Aan grote vriendschappen en kleine details.

Jean-Marie heeft dit nooit gelezen. Maar dat weet ik binnenkort goed gemaakt. Op 16 september verschijnt er een dichtbundel, ‘Alles, behalve nooit’, met op pagina 36 deze ‘Rare jongens’. En ik ben van plan mijn verloren jeugdvriend een exemplaar te bezorgen. Dankzij Facebook ben ik hem op het spoor. We kunnen uiteraard niet terug naar vroeger. Dat hoeft ook niet. Het volstaat dat ik hem een teken kan geven. Kan zeggen: jij hebt toen een verschil gemaakt. Kan zeggen: merci.

Ik kan alleen maar hopen dat zoonmans in zijn tweede leerjaar ook herinneringen verzamelt die hem een leven lang bij blijven. Aan grote vriendschappen en kleine details. Aan eerste verliefdheden, wie weet. (In mijn geval was dat Els Van de Moortel, het buurmeisje van mijn neefje. Een ware en heftige introductie tot zwijmelen.)

En ja, je moet nú leven.
Maar wie je vandaag bent, is een optelsom van vele verledens.
Momentopnames allerhande.
Je ziel, die vergaar je elke dag een beetje meer bijeen.

Denk ik.
Maar weet ik veel.

Schrijf je reactie

Copywriter, journalist, woordvoerder, boekenwinkeluitbater, (dorps)dichter… Het cv van Jeroen (42) verzamelt een bonte verzameling stielen en geen ongelukken, met één grote rode draad: taal. Sinds 2013 is hij aan de slag als creatief schrijver bij Studio 100, waar hij onder meer boeken en magazines maakt. Daarnaast heeft hij ook zijn eigen schrijfbedrijfje, De Zinnenspinnerij. Maar voor alles is hij papa van een mondige zoon, Cas (6), die al eens een hoofdrol speelt in Jeroens column voor Charlie Magazine.

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen