Column

Pendelpret

Pendelpret

Dagelijkse irritatie drijft me ertoe: die ochtend probeer ik eens een alternatieve pendelroute uit. Eentje met overstappen, maar hopelijk ook met wat minder vertraging. Voor het gewoontedier dat de pendelaar per definitie is, houdt zoiets heel wat avontuur in. Waar stap ik best op, zodat ik bij aankomst aan de juiste roltrap uitstap? En vooral: waar ga ik zitten, eenmaal in de trein?

De risico’s zijn niet te onderschatten, de gevaren groot. Je wil niet op een bankje voor drie in het midden eindigen bijvoorbeeld, geprakt tussen twee bejaarden met overgewicht. Andere potentiële euvels: zweetgeurtjes, overdadig parfum, mensen die sterk riekende etenswaren nuttigen genre sinaasappels of rijstkoeken, snurkgeluiden, een teveel aan snot, hardhorigheid die middels de iPodvolumeknop gecompenseerd dient te worden, mensen die zonder enige reden HEEL ERG LUID PRATEN, en ga zo maar door.

(Misschien komt dit alles wat asociaal of mensenschuw over. Dat is niet juist. Wij, de zwijgende meerderheid pendelaars, zijn niet misantroop aangelegd. Wij willen ’s ochtends gewoon in stilte onze gedachten kunnen ordenen bij het voorbij glijdende landschap. Onder het zachte zoemen van de airco de prut in onze ooghoeken laten opdrogen en die dan langzaam wegwrijven. Wij vragen niet meer dan een voorzichtig, geleidelijk, zintuiglijk zacht ontwaken.)

Krantenlezers zijn goed, die willen met rust gelaten worden.

Ik kies uiteindelijk een plek uit en ga zitten. Twee bankjes van twee, tegenover elkaar. Er zitten reeds drie vrouwen.
Eentje leest de krant. Krantenlezers zijn goed, die willen met rust gelaten worden. De andere twee kijken weg van mekaar, de ene uit het raampje, de andere naar de deur om te kijken of de conducteur komt. Het lijken me alle drie mensen die zich in stilte met hun eigen zaken bezighouden. Ik nestel me op het bankje, knik eens naar mijn dagbladbuurvrouw en sla dan ook zelf mijn krant open.

“Dus zegt hij: Ik ben toch geen moeilijke eter? Kunt ge u dat voorstellen? Geen moeilijke eter, hij? Neuh zenne!”

Oh nee… oh nee oh nee oh nee… De twee van elkaar wegkijkende vrouwen hebben zich plots naar elkaar toegekeerd en beginnen te praten. En het zijn er van de genoemde soort onverklaarbare luidpraters. Ik ben net tijdens een toevallige pauze in hun gesprek hier neergestreken. Als een nietsvermoedende vlieg op van dat kleverige vliegenpapier. En eenmaal je neerzit maken goede manieren en sociale conventie het schier onmogelijk om nog van plaats te veranderen. Fuck!

“En ik had nog wel vleesbrood gemaakt. Dus ik vraag: vond ge het lekker? En weet ge wat hij zegt?”
“Nee, wat zei hij?”
“Hij zegt: Bwa.”
“Bwa? Echt?”

Heel veel stompzinnigheden in de wereld – en minstens evenveel vrouwentranen – zijn terug te voeren op imbeciele gezegden over de liefde. Zoals all is fair in love and war of dat de liefde van de man door de maag gaat. Gewoon jezelf proberen afsluiten, Diepvents. Concentreer je op de krant. Para’s in Antwerpen, para’s in Antwerpen, para’s in Antwerpen.

“Ja! En hij zegt ook: het was nu geen haute cuisine.”
“Neeeee!”
“Ja! Geen haute cuisine zegt hij. En ook: ge waart mijn kaas vergeten.”

Heel veel stompzinnigheden in de wereld – en minstens evenveel vrouwentranen – zijn terug te voeren op imbeciele gezegden over de liefde.

Waarom, oh waarom dit vertellen en plein public, midden in de ochtendspits? Nee, niet in meegaan; niet over nadenken. Als je het gesprek begint te volgen, dan ben je verloren. Dan zijn je gedachten het komende uur niet meer van jou, maar wordt de plaats in je hoofd volledig ingenomen door deze twee luide, alles inpalmende stemmen. Ze zijn opdringerig, worden op zo’n toon en volume gebracht dat niet luisteren veel inspanning vergt. Hoezo trouwens “zijn kaas”?

“Zijn kaas?”
“Ja, hij doet zijn vlees altijd even in de microgolf met een schel kaas erop.”
“Met kaas erop? Op alle soorten vlees?”
“Nee, alleen dat vleesbrood dus hé.”
“Ah, ik dacht al.”

Ja, wij dachten al. Nee, ik wil het niet weten, heb geen interesse in de gewoonten van deze microgolf-gourmand. Ik wil gewoon mijn krant lezen. Ik kijk wanhopig naar de vrouw naast me, die hetzelfde probeert te doen. Ze geeft geen teken van solidariteit -geen knipoog of opgeheven wenkbrauw – maar begraaft zich enkel dieper achter haar eigen leesvoer. Dan neemt ze haar handtas, haalt er een iPod uit en steekt de oortjes in.

Verraadster!! Had ik ook maar een iPod! Ik werp haar een giftige blik toe.
De muziek staat te luid en de oortjes zijn van slechte kwaliteit. De schelle stemmen van de vrouw van de kaasliefhebber en haar vriendin, worden nu begeleid door een net niet te ontcijferen zweem van beats. Kggk unk unk unk kggg kggggg!

“Maar dat had ik nu dus niet gedaan.”
unk unk kggk kgggk
“Wat?”
“Die kaas erop gedaan.”
Kggk unk unk unk kg…
“Van mij zou hij dat zelf mogen doen hoor.”
“Nee, ja, dat zei ik ook.”
Unka unka unka unk

Ik zie het opeens voor me, hoe ze zich des avonds op het bed neervlijt, als een plak Emmentaler op een nog warm stuk toast.

Aargh, wat een kakofonie. En mens, hou toch eens je kop over die kaas! Wat heb ik een zin om dat te schreeuwen. En ook dat het kleinste kind kan zien dat het hier helemáál niet over kaas gaat. Het gaat over de vraag of haar huwelijk nog te redden valt. Alleen is dat te groot en beangstigend, als vraag, om zomaar in het daglicht te stellen. Ik zie het opeens voor me, hoe ze zich des avonds op het bed neervlijt, als een plak Emmentaler op een nog warm stuk toast, verleidelijk smeltend in de hoop zijn eetlust zo aan te wakkeren.
En, lekker geneukt, lieveling?
Bwa…

(Zijn we er nog niet? Ik weet niet hoe lang ik dit nog volhoud.)

“En dan zegt hij, ik ben toch geen moeilijke eter. Kunt ge dat nu verstaan?”
Kggk kggk kggk unka unk
Nee, ik niet.”
“Och ja, mannen hé.”

Bij die laatste zin haalt ze haar schouders op. Wat vind ik het plots mooi, op een trieste manier dan, hoe ze dat gebaar voltrekt. Ik bedenk dat als iedereen op de wereld tegelijkertijd op dezelfde volmaakte manier zijn of haar schouders zou ophalen, dan zou de Aarde uit haar baan kunnen geraken gewoon door het gewicht van de luchtverplaatsing van die talloze, berustende schouders.
Al mijn hoop is nu gevestigd op dat schouderophalen. Volgt er nu een zucht en enkele minuten stilte? Het officiële einde van dit gespreksonderwerp? Krijg ik eindelijk mijn gedachten terug?

“En wat gaat ge vanavond maken?”
“Hamburgers. De kinderen, die eten bijkans niks anders, weet ge?”
“Niks anders?”
“Nu ja, bij wijze van spreken, hé.”
“En wat zegt hij daar dan van?”
“Breek me de bek niet open. Weet ge wat hij gisteren tegen de jongste zei?”
Kgggggggk unka unka unka unk!

 

Beeld: Istock

Schrijf je reactie

1 reactie
  • Sien Vandecasteele says:

    Als doorgewinterd pendelaar heb ik ook vaak te kampen met zulke frustraties, zo erg dat ik tegenwoordig zelfs geen moeite meer doe om mijn boek of krant mee te nemen. Ik heb uw column dus graag en met veel herkenning gelezen. Desalniettemin vind ik dat het bij u nog meevalt qua ergernislevel; ik heb echt al heel wat met ogen zo groot als schotelantennes moeten aanschouwen.

    Zo kwam er ooit een vrouw bij mij in de coupé zitten, in de ene hand haar kind, in de andere een groot pak frieten met mayonaise. Moeder en zoon begonnen er samen van te eten. Alles peins en vree tot zij me abrupt vroeg (oh, wat haat ik het als mensen me iets vràgen op de trein, neem godverdomme je eigen pen mee) of ik even op haar kind wilde letten zodat ze naar het toilet kon. Voor ik de kans had om te antwoorden dat haar kind haar eigen verantwoordelijkheid was, verdween ze al uit mijn gezichtsveld. Het kind, ik schat geen dag ouder dan drie, zat tegenover me en nuttigde zijn junk food verder met een mond vol mayonaise. Smakkend. Mijn maag keerde zich om, de geur van de wakke frieten leek me op dat moment de meest misselijkmakende die ik me kon inbeelden, tot het kind in zijn broek kakte. Op dat moment was de vrouw al terug, zich waarschijnlijk de bedenking makend dat ze hem beter had meegenomen naar het toilet. Ze gaf haar zoon een uitbrander, alsof hij er iets aan kan doen dat kinderdarmen zoveel vettig voedsel niet kunnen verdragen. Ze schreeuwde dat hij als straf maar in zijn eigen uitwerpselen moest blijven zitten, waardoor hij natuurlijk een keel opzette. De geur was ondertussen niet meer te harden dus vroeg ik de vrouw vriendelijk doch kordaat of ze haar kind even kon verschonen in het treintoilet. Jammer genoeg kreeg ik een botte “Daar heb ik niet genoeg tijd voor want wij moeten er de volgende halte uit” te horen. Wat er volgde was een chaos van mensen die zich kokhalzend naar een andere wagon begaven en een baby die zijn soldidariteit met het kind uitdrukte door met hem mee te huilen, al ware het in contrapunt.

    Vreselijke ervaring.

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen