Hij houdt van Picasso en hij lijkt ook een beetje op de meester. Maar dan knoestiger, aardser, opgetrokken uit betrouwbare Vlaamse klei. “Mensen denken wel eens: die kunstenaars, dat zijn allemaal vrouwenlopers, die hun kinderen verwaarlozen. Ik ben niet zo, ik heb me altijd heel verantwoordelijk gevoeld.” Tekenaar-beeldhouwer Koenraad Tinel (83) over leven, liefde en werk.
Koenraad Tinel leeft bewust een beetje teruggetrokken, op een eeuwenoude abdijhoeve verscholen langs een landweg in het Stiltegebied Dender-Mark. Daar heeft hij zijn atelier, daar leeft hij ook samen met het gezin van Elisabeth en Dirk. Elisabeth behartigt zijn communicatie. Ze is zijn manager, zijn spreekbuis, zijn ruggensteun. Zij ontvangt me en vertelt meteen passioneel over de historiek van de plek. Koenraad komt aangewandeld, in werkplunje en met bevuilde handen: “Ik ben altijd aan het werk. Nu ook terwijl ik op jou wachtte. Stilzitten is aan mij niet besteed.”
“Ik kon zomaar op de toog springen van een café, tussen de pinten die er stonden.”
83 is hij, maar zijn tonus lijkt die van een man van dertig. Ja, er is een beetje artrose, maar daar werkt hij doorheen. “Pijn, dat ken ik niet. Ik ben geen ‘trunte’, zoals ze zeggen in West-Vlaanderen. Ik moet al heel veel zeer hebben vooraleer ik echt toegeef aan de pijn. Ik ben altijd zeer sportief geweest, ik wilde dolgraag atletisch turnen doen, maar dat mocht niet van mijn ouders. Ik kon zomaar op de toog springen van een café, tussen de pinten die er stonden. Ja, daar was ik voor gekend (lacht). En vechten, dat deed ik ook graag. Voor het spel hé. Le petit Flamand, ze kenden hem allemaal.”
Hij voelt het wel een beetje, de leeftijd, maar toch blijft hij vinnig. “Vroeger stond ik op om zes uur, nu rond zeven à acht uur. Ik ben een beetje lui geworden (lacht). Ik drink mijn koffie en lees mijn krant en ga daarna aan het werk. Meestal aan één stuk door tot de avond, in opperste concentratie. Ik durf wel eens binnenlopen voor een boterham of een appel, over de middag, maar dat is dan snel. En ’s avonds is het Feierabend, volop genieten. Eerst goed douchen, want ik ben meestal erg vuil. Dan lekker eten, een paar glazen wijn. Ik heb het altijd zalig gevonden, om je lichaam helemaal uit te putten en heerlijk neer te zijgen na de gedane arbeid. Dat blijft een groot genot.”
Ware liefde
Ik zeg hem dat het wel apart is, zo samenleven met een gezin. Dat het niet evident is, ook al is de abdijhoeve erg ruim. “Dat is zo, maar er zit een hele geschiedenis achter. Tijdens mijn studies raakte ik smoorverliefd op een medestudente, een hele mooie vrouw. Met haar ben ik dertig jaar getrouwd geweest, maar dat is altijd heel moeilijk en woelig gebleven. Toen ik na de scheiding in de put zat, leerde ik Elisabeth en Dirk kennen, die ik aanbood om bij mij in te komen wonen. Zo is het begonnen.”
“Als iemand me zou vragen wat de mooiste tijd van mijn leven is, dan zou ik antwoorden: nu.”
“Sindsdien ben ik niet meer in een klassieke relatie gestapt, bang om me weer helemaal in zoiets te geven. Niet dat ik niet meer verliefd ben geweest, of afgezien heb in naam van de liefde, maar ik kon het niet meer, dat totale. Maar hier in dit verband ben ik zeer gelukkig. Als iemand me zou vragen wat de mooiste tijd van mijn leven is, dan zou ik antwoorden: nu.”
Dat het ook een vorm van liefde is, opper ik, deze vorm van samenleven. Nee, dat dat eigenlijk gewoon liefde is, wáre liefde, besluiten wij instemmend. En dan breekt hij, van zoveel dankbaarheid. En ik ook een beetje, van zoveel ontroering. Koenraad Tinel heeft een enorm talent voor ontroering. Hij heeft ogen die altijd een beetje op overlopen staan.
“Ik heb het isolement en de stilte nodig om te werken, maar ook het contact met mensen.”
“Je moet begrijpen,” zegt hij, “Elisabeth en Dirk voelen als familie voor mij, ik heb hun kinderen zien geboren worden en zien opgroeien, ik ben vergroeid met dit gezin. Zij doen veel voor mij, en ik doe veel voor hen, het doet mij deugd hier ‘gedienstig’ te zijn. Ik maak veel dingen, zoals een kippenhok en een serre, ik kan goed zaken herstellen. Het is geven en ontvangen, in een hele mooie symbiose. Ik heb het isolement en de stilte nodig om te werken, maar ook het contact met mensen. Ik ben een sociaal wezen.”
Zwart verleden
Of hij zelf kinderen heeft, vraag ik hem. “Ja, twee zonen, van 57 en 58. De een genoot een opleiding als meubelmaker en heeft nu een eigen traiteurzaak, de ander is bioloog, maar oefent een directiefunctie uit. Ze zijn ook allebei artistiek begaafd.” Zijn eigen vader, daarmee heeft Tinel het moeilijk. Want de familiale voorgeschiedenis van Koenraad Tinel is zwart. Zijn vader was een brave man, maar een verwoed nazist. ‘Een naïeve dommekloot’, noemt hij hem. Tijdens de oorlog collaboreerden zijn vader en zijn broers met de bezetter en trokken ze naar Duitsland. Tinel maakte het allemaal mee als kind, en droomde aanvankelijk ook in alle onschuld van zo’n strak uniformpje. “Ik heb altijd veel respect gehad voor mijn vader, mijn broers en ik keken enorm naar hem op. Hij was ook het type dat altijd gelijk had, en ik kon daar toen niet tegen ingaan. Maar tien jaar geleden bracht ik naar buiten wat ik hier al jaren in kleine kring had gedeeld. De foute sympathieën van mijn vader, mijn wedervaren als kind in Duitsland. Ik heb er het boek ‘Scheisseimer’ over gemaakt. Toen ik mijn verhaal vertelde voor een groep progressieve Joodse jongeren, leerde ik de Joodse advocaat Simon Gronowski kennen, die zijn moeder en zijn zus verloor in de kampen. Met hem en David Van Reybrouck maakte ik ‘Eindelijk bevrijd. Geen schuld geen slachtoffer’.”
In de grote, sobere eetkamer van de abdijhoeve prijken twee beelden. Eén symboliseert een gewonde soldaat, een ander Tinels vader. Het is een afschrikwekkend beeld, van een schriele, zwartgeblakerde man, met een grote bol in zijn mond gestopt. Een knevel, ‘opdat hij eindelijk zou zwijgen,’ zegt Tinel.
“Tekenen is mijn taal om dingen te verwerken, een verhaal te vertellen.”
Kun je daar dan de hele tijd tegenaan kijken, vraag ik hem? Als je hier zo ’s avonds zit te dineren? “Ik ben zo, ik vind niet dat het wrede van het leven moet worden weggestopt. Schoonheid en lelijkheid, dat zijn twee noodzakelijke tegenpolen. Hoe zou je weten wat geluk is, als je geen verdriet hebt gekend? Het leven is verschrikkelijk, maar ook verschrikkelijk schoon. Kijk, op deze rijpere leeftijd weet ik blijkbaar toch af en toe een wijsheid te debiteren,” grapt hij.
Tekenen als taal
Van kleins af tekende Koenraad Tinel. “Tekenen is mijn taal om dingen te verwerken, een verhaal te vertellen. Ik herinner me nog goed dat er in 1938 een aardbeving was in de buurt van Gent. Wij woonden aan de kerk van Ekkergem en ik zag de dakbedekking naar beneden komen, zodat er enkel nog een gebinte overbleef. Dat deed me denken aan het geraamte van een mens. Ik holde snel naar binnen om dit te gaan tekenen, ik was vier jaar. Ik kan goed praten ja, maar als je je gevoelens onder woorden probeert te brengen, ontsnapt je steeds iets. Op de een of andere manier kan ik het abstracter en ook juister zeggen met een tekening.”
Tinel was nochtans in de wieg gelegd om muzikant te worden. Afkomstig uit een muzikantengeslacht, waarvan componist en pianist Edgar Tinel, het prominentste lid was. Maar ook zijn moeder speelde piano en dus werd hij als jongetje van vijf achter de piano gezet. Hij bleek zeer begaafd, maar de vleugel slaagde er niet in zijn liefde helemaal voor zich te winnen. “Het was slavernij voor mij. Je moest vele uren oefenen om goed te worden. Misschien was het ook te weinig creatief. Bovenal ben ik een doe-mens, die graag met zijn handen bezig is. Beeldhouwer, dat wilde ik worden.”
Vader, die zelf beeldhouwer was van volgens Tinel bedenkelijk symbolistisch werk, stemde in. Het werd La Cambre in Brussel. Voor het eerst had Tinel geen hekel aan naar school gaan, want hij had zelf gekozen. “Na mijn studies leerde ik het metier verder bij mijn neef, de beeldhouwer Roel D’Haese. Ik hield ervan om te werken met ijzer. Ik bouwde een eigen smederij uit met een paar medewerkers. Ik maakte sokkels, voor kunstvoorwerpen, in opdracht van musea. Ik heb ook voor de Franse president Pompidou gewerkt. Maar op een dag begon dit werk me tegen te staan. Het was mijn broodwinning, maar ik had te weinig tijd voor mijn beeldhouwwerk. Misschien was het ook een soort midlifecrisis.”
“Vaak zei ik tegen mijn studenten: je moet luisteren, maar je moet me niet geloven.”
Tinel werd een leerstoel aangeboden aan Sint-Lukas in Brussel en leidde daar jarenlang het beeldhouwersatelier. “Maar de echte bloei van mijn artistieke praktijk is pas gekomen als ik helemaal stopte met lesgeven. Dat was de totale vrijheid. Lesgeven is eigenlijk niets voor mij. Ik ben niet iemand die graag zegt hoe het moet. Vaak zei ik tegen mijn studenten: je moet luisteren, maar je moet me niet geloven.”
Dezelfde vrije geest sloop binnen in Tinels rol als opvoeder: “Mijn kinderen hoefden niet altijd naar school. Als het bijvoorbeeld had gesneeuwd, dan mochten ze thuisblijven, en schreef ik een briefje ‘om familiale redenen’ (lacht). Spelen, dat moesten ze van mij, zoveel mogelijk spelen. En ik speelde met hen mee. Ik maakte fietsen, sleden, karren en speelgoed. Ik liet ze creatief zijn, dingen maken. Ze mochten al mijn materiaal gebruiken en zelfs metsen. Ik hield paarden en schapen voor hen. Ik heb heel veel voor mijn kinderen gedaan. Nee, ik was niet euforisch toen ik mijn kinderen kreeg, ik vond dat een hele grote verantwoordelijkheid. Het was een kwestie van steeds weer compromissen sluiten. En als ik werkte, dan moesten ze uit de buurt blijven. Ik heb die opperste concentratie nodig. Ik moet een tekening in één trek kunnen maken. Het is mijn vorm van meditatie.”
Het interview is afgelopen, maar ik word nog niet vrijgelaten. Ik word meegetroond naar de zolderverdieping, waar Tinels archief keurig wordt bewaard. Aan de wanden hangen een aantal van zijn grote inktschilderijen, op een kast staan kleine bronzen en zilveren sculptuurtjes. In de hoek staat ook een vleugel, daarnaast een cello van de dochter des huizes. Alles vloeit hier samen, de beide zijden van zijn meesterschap, de vanzelfsprekende harmonie van dit gezin. Wanneer ik blijf haperen aan de tekening van een wulpse vrouwenfiguur, vertrouwt Tinel me nog een mooi liefdesverhaal toe. Maar dat hou ik voor mezelf. Interviewers moeten weten wanneer ze moeten ophouden met schrijven.
In het najaar exposeert Koenraad Tinel in de abdij van Geraardsbergen. Meer info: www.koenraadtinel.be
Lees hier alle interviews in de reeks Van de Liefde en de Kunst
Dit artikel kwam tot stand met steun van een projectsubsidie Mediabeleid van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media, Afdeling Cultuur en Media – cluster Media
Schrijf je reactie