Reportage

“Ik heb nooit iets gemist”

Vier generaties enige kinderen beoordelen het enig kindsyndroom

“Ik heb nooit iets gemist”

Er bestaan heel wat vooroordelen over enige kinderen. Ze zouden egocentrisch, eenzaam en perfectionistisch zijn. Sluitend bewijs voor het enig kindsyndroom is er echter niet. Vier enige kinderen van 20 tot 55 evalueren hun jeugd.

De mythe van het enig kind ontstond precies 120 jaar geleden. G. Stanley Hall, een Amerikaanse psycholoog en vriend van Sigmund Freud, noemde het enig kind in een onderzoek ‘a disease in itself’, schadelijk voor de maatschappij en zichzelf. Die slechte reputatie zou enige kinderen tot vandaag volgen. Psychologen vonden het tot de jaren zeventig vanzelfsprekend dat enige kinderen egoïstisch, onaangenaam en onaangepast zijn en de media maakten gretig gebruik van hun overdreven quotes.

Volgens psycholoog Katrien Kemps is het enig kindsyndroom erg omstreden: “Het is een benaming voor gezinnen die maar één kind hebben en de typische karaktereigenschappen van dat kind. De vooroordelen die ze krijgen zijn niet altijd negatief. Zo zijn veel mensen ervan overtuigd dat een kind alleen meer kansen krijgt van thuis uit. Ouders kunnen hun aandacht op één iemand vestigen.” Verschillende strekkingen binnen de psychologie zijn er na bijna een eeuw van onderzoek niet uit of het syndroom effectief bestaat. Zelf is Kemps er niet van overtuigd: “Een van de vooroordelen die enige kinderen vaak te horen krijgen, is dat ze verwend zijn. Een kind kan echter zelf niet kiezen hoe zijn ouders hem behandelen. Zij doen het kind iets aan. Van een syndroom bij het kind is dus geen sprake.”

Philip (55, boekhouder): “Er zijn enkel voordelen aan alleen zijn”
Philip

“Deze foto is genomen op mijn plechtige communie. We waren in een deftig restaurant waar de obers Frans spraken en ik mocht het ijslammetje onthoofden. Ik stak mijn tong uit mijn mond omdat ik nerveus was. Die taart was het enige dat ik die dag lekker vond.”

Pas in de jaren zeventig begonnen psychologen de conclusies uit oude onderzoeken tegen te spreken. Toni Falbo, een professor aan de universiteit van Texas, is zelf enig kind. Door haar onderzoek naar het syndroom werd ze al snel het boegbeeld van de non-believers. Ze was het naar eigen zeggen beu dat de samenleving ouders het gevoel gaf dat maar één kind hebben verkeerd is.

Er zijn enkel voordelen aan alleen zijn. Je hoeft niets met iemand anders te delen.

Philip: “Ik heb nooit om een broer of zus gevraagd. Natuurlijk besefte ik dat ik de enige op school was die thuis alleen was, maar in het middelbaar zat ik op internaat en in het weekend ging ik wandelen met mijn Mechelse herder. Er was dus vaak genoeg iemand bij mij. Als ik mij toch zelf moest bezighouden, las ik een boek of keek ik tv. Ik hielp vaak mee in het bedrijf van mijn ouders. Dan mocht ik met een heftruck rijden. Voor een jongen die zot is van auto’s, was dat de max. Nu zal er wel een wet zijn die kinderen dat verbiedt. Er zijn enkel voordelen aan alleen zijn. Je hoeft niets met iemand anders te delen. Dat sommige kinderen meer zouden krijgen dan anderen, heeft meer met de tijdsgeest te maken dan met het aantal kinderen in een gezin. Tussen de jaren zeventig en nu heerst een cultuurverschil. Kinderen worden materialistischer door alle reclame waar ze mee worden geconfronteerd. Ze krijgen dagelijks nieuw speelgoed te zien op tv. Ik kreeg enkel cadeautjes met Sinterklaas of op mijn verjaardag. De behoefte om veel te hebben, was er niet toen ik jong was.”

Fanny (43, signalisatiemedewerker): “Ik nam snoepjes mee naar school om te delen met de andere kindjes”
Fanny

“Als ik vroeger schooltje speelde, zette ik de poppen op een rij en gaf ik ze les. Deze pop heeft een van mijn oude kleedjes aan. Mijn zoontje vindt haar eng.”

In 1987 had professor Falbo al 141 studies naar enige kinderen afgerond. Haar conclusie was dat zulke kinderen niet slechter aangepast zijn aan de echte wereld, maar dat ze een hogere motivatie om te slagen bezitten dan anderen. Volgens Falbo komt dat door de grotere hoeveelheid aandacht en verwachtingen die ze krijgen.

Fanny: “Ik heb nooit iets gemist omdat ik tot mijn twaalf jaar een onthaalmoeder had bij wie ik met andere kinderen kon spelen. In haar zoon zag ik een soort van broer. Samen haalden we allerlei kattenkwaad uit. Ik keek er vaak naar uit om naar huis te gaan omdat het daar rustig was. Natuurlijk moest ik extra moeite doen om vrienden te maken. Als je als enig kind je mond niet durft opendoen, heb je er geen. Je moet sociaal zijn of je mag jezelf duwen op de schommel. Mijn zoontje Alexander (9) is ook alleen en hij maakt ongelooflijk snel vriendjes. Ik nam vaak snoepjes mee naar school om te delen met de andere kindjes. Wanneer ik zijn boterhammen smeer, wil Alexander ook een zakje snoep meenemen voor iedereen. Van het enig kindsyndroom had ik nog nooit gehoord, maar de vooroordelen lijken me wat kort door de bocht. Ik denk niet dat enige kinderen per se zelfstandiger zijn. Mijn mama ruimde altijd voor me op en mijn ontbijt stond elke ochtend klaar. Nu ben ik volledig het tegenovergestelde van die prinses.”

Tacha (36, verpleegkundige): “Zagen en klagen was thuis not done”
Tacha

“Hier moet ik ongeveer zeven jaar geweest zijn. Veel foto’s van toen ik klein was, heb ik niet. Op mijn plechtige communie kreeg ik zelf mijn eerste fototoestel en vond ik mijn passie. Nu ben ik freelance fotograaf en doe ik niets liever dan belangrijke momenten vastleggen.”

In 1996 werd het enig kind alweer bestempeld als ‘onzeker, moeilijk in de omgang en dominant’. Het boek Born to rebel waarin de Amerikaanse psycholoog Frank Sulloway zijn onderzoek en conclusies uit de doeken deed, was een van de best verkochte dat jaar. Toen andere wetenschappers Sulloways werk echter toepasten op meer dan 9000 mensen, ontdekten ze dat de persoonlijkheid van enige kinderen niet verschilt van die van anderen.

Soms zou een broer of zus fijn geweest zijn om mee te spelen, maar dat wil niet zeggen dat ik eenzaam was.

Tacha: “Ik ben opgegroeid bij mijn grootouders. Zagen en klagen was thuis not done. Tijdens de feestdagen kreeg ik cadeautjes, maar de rest van het jaar gaven ze me niets. Nu zie je kinderen in de winkel hun ouders om speelgoed vragen en krijgen ze het gewoon meteen. Enig kind of niet. Zelf heb ik nooit met vooroordelen te maken gehad en ik geloof ook niet dat ze waar zijn. Slordig ben ik bijvoorbeeld niet, dat komt door mijn strenge opvoeding. Mijn kleerkast werd gecontroleerd door mijn oma. Zo vond ze dat mijn handdoeken allemaal met de geplooide kant naar voren moesten liggen en dat ik mijn kleren op kleur moest sorteren. Als mijn kast onordelijk was, lag de inhoud ervan op het terras buiten, weer of geen weer. Die netheid zit er bij mij in gebakken. Ondanks haar strengheid zag ik mijn oma doodgraag. Ze was mijn mama. Ze heeft me ook mijn favoriete knuffel gegeven. Ik sliep met een lichtgevende glimworm waar ik de batterij kon uit halen. Omdat ik niet mocht snoepen, smokkelde ik koekjes van de keuken naar boven in de geheime holte van mijn knuffel.

Ik speelde vaak alleen. Dan gooide ik met een bal over de wasdraad buiten of hield ik me bezig met mijn barbies. Ik zat ook in de Chiro en speelde met mijn buurjongens en –meisjes op straat. Soms zou een broer of zus fijn geweest zijn om mee te spelen, maar dat wil niet zeggen dat ik eenzaam was. Iedereen voelt zich wel eens alleen, enig kind of niet.”

Tibeau (20, student): “Alleen kan je geen ruzie maken”

Tibeau

“In onze tuin hadden we twee jaar geen gras omdat er werken aan de gang waren. Ik deed niets liever dan in de aarde te graven.”

Het recentste grootschalige onderzoek naar enige kinderen verscheen in 2010. Toen peilde een Britse studie bij 40 000 gezinnen naar hoe gelukkig kinderen zijn. Wat bleek? Ze zijn gelukkiger wanneer ze geen broers of zussen hebben en het geluk daalt drastisch naargelang het aantal kinderen in een gezin. Volgens het rapport komt dat omdat enige kinderen alle aandacht krijgen van hun ouders en ze niet af te rekenen hebben met pesterijen door een broer of zus.

Toen ik op school een spreekbeurt moest geven over iets wat me dierbaar was, heb ik mijn kat meegenomen.

Tibeau: “Enige kinderen zouden zogezegd pessimistischer zijn, maar ik ben de eeuwige optimist. Alleen zijn vind ik prima. Ik ken genoeg mensen van wie de relatie met een broer of zus volledig is stukgelopen. Mijn mama haar twee zussen kunnen elkaar niet uitstaan. Mijn papa komt ook niet overeen met zijn zus. Alleen kan je geen ruzie maken. Zelf wil ik later liefst ook één kindje. Een ander voordeel is de privacy. Ik ben het gewoon om op mezelf te zijn. Met iemand een kamer delen, zoals broers of zussen dat soms doen, zou ik heel moeilijk vinden. Speelgoed kiezen was voor mijn ouders ook makkelijker. Ze moesten niet alles wat ik wou, afstemmen op de verlangens van een ander kind. Eenzaam heb ik me door mijn knuffels en mijn kat Bijou nooit gevoeld. Toen ik op school een spreekbeurt moest geven over iets wat me dierbaar was, heb ik hem meegenomen en voorgesteld aan de klas. Op school had ik ook altijd veel vrienden. Mijn spullen kon ik gemakkelijk met hen delen, mijn eten was een ander verhaal.”

Tibeau-2

“Mijn lagere school was een leefschool waar alles er wat losser aan toeging dan op andere schooltjes. Toen ik zes was mocht ik een liedje van Moby zingen op een van de playbackshows die de school organiseerde.”

Is de opvoeding van enige kinderen en broers en zussen dus verschillend? Misschien wel. Maar is het slechter om alleen op te groeien? Volgens Philip, Fanny, Tacha en Tibeau niet. Steeds meer Vlaamse ouders denken er ook zo over. Volgens de recentste cijfers van Kind en Gezin is 1 op 5 Vlaamse kinderen onder twaalf de enige thuis. Dat aantal groeit elk jaar een beetje. Onderzoeken rond enige kinderen worden schaarser en zijn vandaag meer genuanceerd en relativerend dan 120 jaar geleden, toen G. Stanley Hall ze als ‘a disease in itself’ bestempelde. Hopelijk zal het enig kindsyndroom in de toekomst volledig verdwijnen.

Foto’s: Lisa Debruyne

Schrijf je reactie

2 reacties

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen