Urgh. De wekker. Het is weer die tijd van het jaar: er dient ontiegelijk vroeg opgestaan te worden om nog voor het werk naar de autokeuring te gaan. Het begint al slecht: wegenwerken. Na slechts twee keer verkeerd gereden te zijn, schuif ik aan in de nog niet eens zo lange rij van keurlustigen.
Overal hangen er papiertjes en bordjes met onderlijnde boodschappen. Dat je enkel mag binnenrijden op teken van het personeel, dat je de juiste papieren voorhanden moet hebben, dat alle gordels moeten vastgeklikt zijn, enzovoort.
Mijn keurder van dienst is duidelijk nog in opleiding. Hij ziet eruit alsof hij vorige week nog propjes naar de juf aan het schieten was. Maar hij is vriendelijk en rolt zelfs niet met zijn ogen als hij me tot twee keer toe om een document moet vragen dat ik per ongeluk nog niet had klaargelegd. Weet ik veel dat de roze kaart tegenwoordig een Europese kaart is en bovendien geel van kleur. Administratie en ik zullen nooit goeie vrienden worden.
Tot daar alles oké. Dan komt de Baas van het keuringscentrum aangelopen. Ik weet niet of hij echt de baas is, maar hij is alleszins de enige met een wit hemd en loopt met vaste tred en in een aura van Ordnung Muss Sein. Het is een magere man met grijze baard en een kapsel dat al heel wat territorium heeft prijsgegeven. Zijn hele houding en de manier waarop hij tegen de jongen in leercontract spreekt, doen me denken aan schoolmeesters en gemeentepolitici. Een absoluut monarch van een petieterig klein territorium.
“Kunt u even de grote lichten aansteken mijnheer? Nee, u hoeft de motor niet te starten, enkel het contact volstaat. Ik zei de grote lichten, mijnheer. Waarom duurt dat zo lang?”
Hij weet het en ik weet het: ik ken niks van auto’s en ben als een gewillige prooi in zijn web beland.
Ik friemel nerveus aan knopjes. Ik wil uitleggen dat autorijden een intuïtief gebeuren is, dat het net hetzelfde is als met mijn PIN-code of het nummer om mijn laptop te ontsluiten. Voor dat soort dingen zit er schijnbaar meer geheugen in mijn vingers dan in mijn hoofd.
Maar ik zeg niks en klungel verder.
“Hoe doet gij dat dan in het verkeer, mijnheer? Als ge zo lang moet zoeken als ge iemand moet waarschuwen…”
Van ‘u’ naar ‘gij’ in minder dan een minuut. Baardmans komt nu helemaal in zijn element. Hij weet het en ik weet het: ik ken niks van auto’s en ben als een gewillige prooi in zijn web beland. Ik ben nu in zijn macht.
Uiteindelijk vind ik het knopje, maar het ergste moet nog komen. Even later word ik namelijk gesommeerd. Er is geen passender woord te bedenken voor het vingertje waarmee ik naar de voorkant van de wagen en de nu openstaande motorkap word geloodst.
“Ewel, mijnheer, waar is uw nummer?”
Een oneindig diepe leegte moet in mijn ogen gapen. Als ik Homer Simpson was, dan toonden ze nu een Röntgenfoto van mijn hersenpan en zag je een chimpansee met cimbalen die salto’s maakt.
“Mijn wat?”
“Uw identificatienummer, mijnheer?”
Hij wijst naar een onduidelijk afgebakende zone ergens links bovenaan de gitzwarte verzameling motoronderdelen.
“Volgens uw papieren zou het daar ergens moeten staan. Maar wij zien het niet staan, hé, mijnheer?”
Ik buig me over de motor. Het is puur voor de vorm. Ik heb zelfs geen idee waar hij precies naar wijst.
“Uw nummer, mijnheer?”
Ik kom niet verder dan een doofstom stamelen.
“Het is uw plicht om te weten waar uw nummer staat. Wij hebben geen tijd om daarnaar te zoeken.”
Ik krijg de onweerstaanbare drang om hem een paar keer van zeer nabij te laten kennismaken met de binnenkant van de motorkap. Maar ik zeg niets want ik ben hier degene die ontoereikend is. Mannen die niets van auto’s kennen, hoe bestaat het? Mannen die hun nummer zelfs niet weten staan. Tsss.
Het erge is dat ik steeds weer in dit soort situaties terechtkom. Ik ken niets van auto’s. Ik weet ook niks over voetbal, omdat me dat gewoonweg niet interesseert. Gezien die twee handicaps is small talk met andere mannen altijd al een bijzonder grote uitdaging geweest. Vraag me naar mijn mening over de nieuwste vertaling van de Ilias, de toestand in het Midden-Oosten of wie het met wie gaat doen in de volgende aflevering van Thuis, maar als het over sport en auto’s gaat dan zijn mijn mannelijke gesprekspartners en ik al gauw toe aan een wedstrijdje naar de grond staren.
Ik voel de drang om hem een paar keer van nabij te laten kennismaken met de binnenkant van de motorkap.
Als je sport en auto’s wegneemt, dan rest er doorgaans qua onderwerpen voor mannenpraat alleen nog tits and arse, een topic waar ik dan weer wel een gezonde interesse in heb, maar waar het maar zelden de gepaste tijd en plaats voor is, zeker in het geval van een gesprek met onbekenden.
“Uw nummer, mijnheer?”
Oh, ik dwaalde even af. Man, ik weet van geen nummer! Is dat nu ondertussen nog niet pijnlijk duidelijk? Ik wil hier gewoon weg! Als je de cijfers van Pi wil tot vijf na de komma, dan zal ik daar mits diep nadenken misschien nog wel een antwoord op kunnen geven, maar dat nummer van je, dat gaat er ECHT NIET uit komen gerold! Al haal je de waterboarding apparatuur boven!
“Bon, we kunnen de mensen niet eeuwig laten wachten. Voer de keuring maar uit en…”
(Hij geniet zichtbaar van het sprankeltje hoop in mijn ogen.)
“…en dan kan mijnheer op de parking zo meteen eens zoeken naar zijn nummer en houden we zo lang zijn papieren in tot hij het heeft gevonden.”
AAAARGH! Ik krijg een visioen van hoe mijn toekomst eruit zal zien. Ik zal daar uren staan op die parking. Wat zeg ik? Maanden! Jaren! Van ’s morgens tot ’s avonds zal ik koortsachtig maar vruchteloos zoeken naar dat nummer, mijn eigen Heilige Graal. Ik zal slapen op de achterbank en overleven op de restjes koffie en afhaalbroodjes die de receptioniste me uit medelijden zal komen brengen, af en toe. Om de zoveel tijd zal Baardmans me komen bezoeken om met smalende blik te vragen van “Nog steeds niks?”, waarop ik telkens weer met een krop in de keel zal moeten schudden van nee. Na zijn pensioen zal die taak worden overgedragen op een nieuwe, jonge alleenheerser der autokeuring en zo zal het doorgaan tot het einde mijner dagen.
“Psst, mijnheer.”
Ik schrik op uit mijn dagdroom en kijk in de ogen van de leercontractjongen.
“Ik ben uw wagen even met de lamp afgegaan en heb uw nummer gevonden. Het zit aan de binnenkant van de passagiersdeur, tegen het scharnier.”
Even ben ik sprakeloos.
“Mijn identificatienummer?”
Hij knikt, waarop ik gemeend maar toch zo luchtig mogelijk dankjewel zeg en er lachend aan toevoeg dat ik anders nog lang had kunnen zoeken. Opgelucht en met een mooi frisgroen keuringsbewijs in het handschoenkastje, verlaat ik de parking. Vandaag verwierf ik weer wat meer mannelijkheid. Ik ben een man die weet waar zijn nummer staat! Ik laat het raampje zakken en laat mijn ellenboog nonchalant naar buiten bungelen. Jammer dat ik mijn zonnebril niet bij heb. Er komt een meisje in kort rokje voorbij gefietst. Ik twijfel even of ik zou toeteren.
Schrijf je reactie