Deze week komt het boek ‘Zwart’ uit, een bloemlezing van Nederlandse en Vlaamse schrijvers met Afrikaanse roots, samengesteld door Ebissé Rouw. Wat alle auteurs met elkaar gemeen hebben is dat ze het continent van hun (voor)ouders hebben moeten verlaten en dat hun identiteit gelaagd is. Ook redactrice Dalilla Hermans schreef een hoofdstuk en vertelt daarin over de complexe relatie met haar zwarte huid. Foto’s: Chen Vandeput
Ik lig op mijn buik op de massagetafel. Mijn gezicht duwt tegen een soort leren donut, onder me zie ik patronen op het oude tapijt. Ik voel me opgelaten, te bewust van mijn eigen lijf. Ik voel hoe mijn armen en benen zwaar worden. Ik hoor mezelf ademen. Het is warm in de kleine ruimte, maar af en toe waait er een briesje – ik vraag me af hoe dat kan. Het raam is dicht, de deur ook. Maar ik voel mezelf kippenvel krijgen, voel de haartjes op mijn huid overeind komen.
Mijn brein schiet alle kanten op. Ik krijg stress van het ontstressen. Ik loop de afspraken in mijn mentale agenda na. Drie kleine kinderen en dertig lopende projecten. Ik probeer de puzzel van de komende weken te leggen. Terwijl ik op de verwarmde tafel lig, met een laken over me heen, voel ik hoe mijn hart sneller gaat kloppen en mijn handpalmen beginnen te zweten. Ik vraag me af wanneer het gevoel van ontspanning over me hoort neer te dalen.
“Bij elk deeltje lijf waarover ze wrijft en dat ze kneedt, blijf ik me afvragen wat zij denkt van mijn zwarte huid.”
Op de achtergrond heeft de masseuse een playlist van zennummers aangezet. Zachte melodieën, zweverige stemmetjes en af en toe een paar klanken die ik niet meteen kan thuisbrengen. Ik probeer de muziek te negeren. Het trage, tegendraadse ritme irriteert me, en het ijle stemmetje klinkt te zacht om de tekst te verstaan. Als je iets niet wilt horen klinkt het altijd luider, dus na enkele minuten lijkt de zachte muziek luid door de kamer te galmen. Daardoor gaat het stemmetje in mijn hoofd dat me in een staat van alertheid wil houden ook steeds luider roepen. Of ik comfortabel lig zo, vraagt de vriendelijke masseuse met geforceerd zachte stem. ‘Ja, lukt wel,’ mompel ik.
Opeens voel ik haar warme handen over mijn huid glijden. Dan duikt de gedachte op dat haar handen wit zijn en de huid die ze aanraakt zwart. Ik vraag me af of ze dat gek vindt. En dan vraag ik me af waarom ik me dat nu afvraag. Ik ben vast niet de eerste zwarte vrouw op haar tafel. En haar handen zijn niet de eerste witte handen die over mijn huid glijden. Maar de gedachte laat me niet meer los. Bij elk deeltje lijf dat ze aanpakt, waarover ze wrijft en dat ze kneedt, blijf ik me afvragen wat zij denkt van mijn zwarte huid. Of ze verbaasd is door de imperfecties, die er anders uitzien dan die op haar huid. Ik herinner me hoe littekens bestudeerd werden op hun kleur, door anderen die mijn huid van dichtbij te zien kregen. Hoe er gefascineerd gereageerd werd op de lijnen die mijn bikini achterliet na een dagje strand.
Ze is professioneel en na een halfuur voel ik me op zijn minst fysiek ontspannen. Mijn spieren losgekneed, een warme gloed in mijn lijf. De gedachtetrein komt niet meteen tot stilstand en terwijl ik daar zo lig te denken wringt de kleine vrouw me in de vreemdste bochten. Ik maak een mentale trip naar de lagere school.
Ik ben ooit met mijn knie over de betonnen vloer van de speelplaats geschuurd tijdens een achteraf bekeken levensgevaarlijk spelletje. De opzet was dat alle kinderen elkaars hand stevig vasthielden in een grote kring. Daarna renden we zo hard we konden in cirkels, en leunden daarbij steeds verder achteruit. De eerste die losliet en op zijn billen viel had verloren. Op zich vrij onschuldig, ware het niet dat we geen rekening hielden met gewicht en grootte. Ik stond tussen twee stevige tieners uit het zesde leerjaar, maar was zelf nog maar een klein meisje. Toen mijn armpjes het niet meer uithielden viel ik dus niet gewoon op de grond, maar werd ik als het ware gekatapulteerd en schuurde een eind over de grond. Mijn knie was zo geschaafd dat de wond niet alleen rozig en rood was, maar er ook witte plekjes te zien waren. Al snel liep er bloed over mijn been, maar de aanblik van dat witte vlees in mijn knie ben ik nooit vergeten. De andere kinderen vonden het ook razend interessant: ik was, letterlijk, wit vanbinnen.
“Al snel liep er bloed over mijn been, maar de aanblik van dat witte vlees in mijn knie ben ik nooit vergeten.”
Wanneer de masseuse haar kneedwerk van mijn rug naar mijn benen verplaatst, voel ik haar vingers over het litteken gaan dat nog steeds donker aftekent op mijn linkerknie. Wanneer ze vraagt of ze ook mijn buik mag behandelen, aarzel ik even. Drie zwangerschappen hebben daar hun sporen nagelaten. Maar ik ben hier om gemasseerd te worden. Full body betekent full body. Doe maar. En weer vraag ik me af of zij de strijdersstrepen die mijn moederlijf met zich meedraagt, zal opmerken. Of ze zal zien dat die bij mij net lichter zijn dan de rest van mijn lichaamscanvas, en niet, zoals bij haarzelf, donkerder.
Waarom stel ik mezelf zoveel vragen? Er is geen aanleiding voor, ze behandelt me helemaal niet anders en lijkt hoegenaamd niet onder de indruk van mijn pigmentatie. Aan het einde van het uur, als ze me inpakt in een warme deken, de muziek wat luider zet en de kamer verlaat zodat ik nog wat kan nagenieten, ben ik danig in de war.
Ik ben allang niet meer de enige met een zwarte huid in mijn wereld. Ik heb al lang geleden mijn eigen muilkorf afgerukt en sta midden in de strijd voor gelijke rechten. Ik heb mensen gemaakt, drie stuks. En ik heb tijdens mijn eenendertig jaar oneindig veel meer liefde dan haat voor mijn huid gekregen. Liefde voor haar boterachtige zachtheid. Liefde voor haar egale teint. Liefde voor haar gebrek aan acne. Maar: wat je niet wilt horen, klinkt altijd luider.
“Een vrouwenlichaam is zo’n indrukwekkend gegeven.”
Ik ben zelf lief voor mijn huid. Hydrateren, insmeren en heel zachtjes scheren. Ik sta vaak voor de spiegel naar de fijne lachrimpeltjes in mijn gezicht te staren en ik word daar gelukkig van. Ik las ooit ergens dat planten waar je lieve woorden tegen zegt beter en sneller groeien dan planten die je negeert of kwaad toesnauwt. Ik gniffel bij de gedachte aan hoe een team wetenschappers tot die conclusie is gekomen. Maar het klopt wel. Er staat een kamerplant in onze woonkamer die ik prachtig vind. Ik behandel die plant met zorg, en zeg vaak hoe goed ze het doet. Er staat ook een kamerplant die ik liever naar het containerpark zou brengen, met pot en al. Maar daar ben ik te lui voor. Die plant staat te verpieteren in een hoekje. Ik geloof dat het met lichamen ook ongeveer zo gaat. Dus neem ik af en toe de tijd om naar mezelf te kijken, en naar alle imperfecties in mijn huid, en de schoonheid van het geheel te bewonderen. Een vrouwenlichaam is zo’n indrukwekkend gegeven. Wat het allemaal aankan, hoe het zich telkens weer herstelt.
En toch lig ik, die in de badkamer voor een levensgrote spiegel zo van mezelf kan houden, al een uur te piekeren over mijn zwart-zijn op de warme massagetafel van een warme masseuse. Ik ben echt in de war. Als ze weer binnenkomt en ik me aankleed, bedank ik haar uitvoerig. Dat iedereen wat vaker dit soort tijd voor zichzelf moet uittrekken, zegt ze. Ik ben het met haar eens. En dat onze huid ons grootste orgaan is, maar we daar vaak te weinig aandacht aan geven.
In de bus naar huis malen die woorden door mijn hoofd. Ik heb nog nooit naar mijn huid gekeken als een orgaan. Organen, dat zijn mijn lever, mijn milt, mijn hart. Maar het is waar wat ze zegt. Onze huid houdt de boel bij elkaar. Ze is het dunne laagje dat ons hele zijn tegen de elementen beschermt. Die millimeter vacht is onze bescherming tegen de gevaren die onze fragiele binnenkant van buitenaf kapot kunnen maken.
“Onze huid is het dunne laagje dat ons hele zijn tegen de elementen beschermt.”
Ik denk dat leven in een wereld waar die noodzakelijke barrière voor sommigen reden is te haten, omdat ze niet de juiste kleurschakering heeft, ervoor zorgt dat wat mij eigenlijk beschermt, aanvoelt als iets wat me aanvalt. Ik denk dat ik mijn zwarte huid daardoor soms voel branden in al dat witte licht eromheen.
Ik wil mijn huid koesteren. Ik koester mijn huid. Ik wil van mijn huid houden. Ik behandel haar alsof ik van haar houd. Maar het is een onstuimige, rusteloze relatie. Ik heb haar nodig om te kunnen leven. Ik wil haar afstropen zodat ik kan leven. Ze is de ommuring rond mijn innerlijke stad die beschermt tegen aanvallende legers bacteriën. Ze is de ommuring rond mijn innerlijke stad die pelgrims en bezoekers op afstand houdt. Die vriendelijke reizigers een omweg doet nemen.
“Ik behandel mijn huid alsof ik van haar houd. Maar het is een onstuimige, rusteloze relatie.”
Ik zit in de bus en staar uit het raam terwijl de wereld voorbijraast. Ik zie mensen in auto’s, op fietsen en wandelend op het voetpad. Ik vraag me af of zij ook soms nadenken over hun huid. Of zou dat het alleenrecht zijn van hen die er een onstuimige relatie mee hebben? Mijn moeder kocht ooit, in de tijd dat zij me nog van kleding mocht voorzien, een beha en slip voor me. Ze waren huidkleurig, voor onder dat witte jurkje. Huidkleurig. Niet de kleur van míjn huid. Roze, nude, maar niet míjn nude. Ik vond het toen hartverwarmend dat mijn witte moeder op geen enkel moment naar mij keek als een zwart kind. Ze was, in tegenstelling tot de zogenaamd progressieven die dit veel te luid claimen, oprecht kleurenblind als het om mensen ging.
Intussen zie ik de tweede dimensie van wat daar gebeurde. Rozig, wit, blank was ‘huidskleur’. Dat is hoe huid eruitzag. Die boodschap kreeg ik onbewust mee. Dat mijn huid een heel ander kleurenpalet heeft , betekende bijna dat het geen huid was. Geen lichaamsomvattend orgaan. Iets losstaands. Zwart. Zwart, donker, gevaarlijk, mysterieus, cool met mate. Intrigerend om naar te kijken. Anders. Edgy. Zwart. Niet huidkleurig.
En dan heb ik het nog niet over mijn haar gehad.
Schrijf je reactie