In de reeks ‘Baby’s komen niet op bestelling’, vertelt documentairemaakster Sofie Peeters drie verhalen van koppels die vol liefde en overtuiging voor een kind kozen maar dat onverwacht niet kregen. Hoe zijn ze omgegaan met hun harde confrontatie met Moeder Natuur? Welke weg hebben ze afgelegd? Was dat altijd samen of ook soms onverbiddelijk ieder voor zich? Joke (37) en Bruno (41) kregen te horen dat ze geen kinderen konden krijgen. Acht jaar later zijn ze de trotse ouders van een Zuid-Afrikaanse adoptiezoon, Arthur.
De zomer kwam. Maar de baby niet. Na een jaar maakten we toch maar een afspraak bij de gynaecoloog. Die stelde meteen een aantal testen voor, zowel voor mij als voor Bruno.”
“Ik voelde me schuldig tegenover Joke. Zij zou nooit mama worden en dat was mijn fout”
Bruno: “Bij Joke leek alles op het eerste zicht normaal. Maar bij mij niet. Ze vonden geen zaadcellen in mijn sperma. “Als we ook maar iéts vinden, het beginsel van een zaadcel, dan kunnen we daarmee aan de slag. Dan kunnen jullie starten met een IVF-procedure.” stelden ze ons gerust in het ziekenhuis. Maar na een aantal testen bleek er geen één zaadcel te zijn. Niets. Een biologisch kind van ons beiden was dus onmogelijk.”
Joke: “Dat was een klap in ons gezicht. Ik zie ons nog zitten thuis. Ik, huilend aan de keukentafel. Bruno, die in de tuin als een gek met een kettingzaag de bomen begon te snoeien. Dat was zijn manier om zich af te reageren. In de weken daarna ging hij veel sporten en lange wandelingen maken met de honden. Hij heeft er nooit veel over gesproken.”
Bruno: “Praten verandert de situatie toch niet? Ik zie er het nut niet van in. Maar ik voelde me wel heel slecht. Verdrietig omdat we geen kind konden krijgen natuurlijk, maar ook schuldig tegenover Joke: zij zou nooit mama worden en dat was mijn fout.”
Joke: “Ik heb dat nooit zo gezien. Voor mij was het ‘ons probleem’. Niet ‘jouw probleem’. Wij wilden samen graag een kind en dat ging niet. Punt. Spermadonatie is voor ons daarom ook nooit een optie geweest, want dan zou ik een biologische band hebben met ons kind en Bruno niet. Dat klopte niet, naar ons gevoel. We wilden evenwaardige ouders zijn. De enige manier waarop dat nog mogelijk was, was adoptie.”
“Ik weet niet of we nu nog een koppel zouden zijn, als je echt niet had willen adopteren”
Bruno: “Al enkele weken na de diagnose, kwam Joke met dat idee. Ik zag vooral de praktische moeilijkheden: we zouden bijvoorbeeld wekenlang naar het buitenland moeten afreizen, wat onmogelijk was voor mijn job. Ik zag het allemaal niet zitten.”
Joke: “Je blokte het idee eigenlijk af. Volgens mij heb ik je er wat mee overvallen. Adoptie overwegen wilde zeggen dat het hoofdstuk ‘een biologisch kind’ voorgoed was afgesloten, en daar was jij nog niet klaar voor. Nu zie ik dat. Maar op dat moment was het heel moeilijk. Alles bleef maar malen in mijn hoofd. “Wat als hij niet bijdraait? Wat als hij écht niet wil adopteren? Dan zullen we nooit kinderen hebben.” Dat was voor mij ondenkbaar. Ik weet niet of we nu nog een koppel zouden zijn, als je bij dat standpunt gebleven was.”
Tom: “Het heeft enkele maanden moeten bezinken. Maar dan zijn we ervoor gegaan!”
Joke: “24 maanden. Zo lang is de gemiddelde wachttijd voor een adoptiekindje. Oké, dat is langer dan een zwangerschap, maar het is wel te doen, hé? We zagen het helemaal zitten. Er was weer hoop!”
Bruno: “Maar het is een ongelofelijk parcours geweest. Eerst moet je al bewijzen dat je een betrouwbare, warme omgeving kan vormen om een kindje in te laten opgroeien. We zijn cursussen gaan volgen over veilige hechting, we hebben een maatschappelijk werkster over vloer gehad ter inspectie van ons huis, we zijn voor de rechtbank verschenen,… Enkel die juridische erkenning krijgen om te mogen adopteren, heeft al een jaar in beslag genomen. En dan moest onze wachttijd van 24 maanden nog beginnen!”
“Sommige mensen reageerden met: ah, adoptie. Lukt het niet, ofwat?”
Joke: “Eens we die erkenning hadden, kozen we ervoor om een kindje uit Zuid-Afrika te adopteren. In dat land mogen de moeders mee bepalen bij welk koppel hun kindje zal opgroeien en worden zij achteraf ook nog psychologisch begeleid. Dat vonden wij erg belangrijk. We schreven ons in en het officiële wachten en aftellen kon beginnen.
Maar niet iedereen was even enthousiast over onze keuze. In mijn familie reageerde iemand reageerde vlakaf met “Zuid-Afrika? Ge gaat toch gene zwarte in huis halen?” Ongelofelijk. We zijn toen stante pede vertrokken.”
Bruno: “Ook in mijn omgeving reageerden sommige mensen heel cru. Dat kon gaan over het feit dat we adopteerden. “Ah, adoptie. Lukt het niet, ofwat? Marcheert uw spel niet?” Maar ook omdat we voor Zuid-Afrika gekozen hadden. Dan begon ineens iemand een groffe ‘neger-mop’ te vertellen. Voor mij ging dan de deur dicht. Wie geen respect heeft voor mijn toekomstig kind, hoef ik niet in mijn huis te hebben.”
Joke: “En dan sloeg het noodlot toe: na een jaar wachten, besliste de Zuid-Afrikaanse overheid dat er een grotere internationale spreiding moest zijn van de adoptiekinderen. Omdat de vraag groot is vanuit Canada en België, stopte ons adoptiebureau abrupt met alle procedures van die twee landen. Alle lopende dossiers, waaronder dat van ons, werden van tafel geveegd. Plots stond alles op losse schroeven. Krijgen we nog een kind? Wanneer? Moeten we helemaal opnieuw beginnen met een procedure in een ander land? Wat als het daar dan opnieuw misloopt? Je hebt totaal geen controle over de situatie en dat is enorm frustrerend. Je kan alleen maar afwachten en hopen. Het heeft ook geen zin om je adoptiebureau te stalken met mails en telefoontjes, want zij zijn ook afhankelijk van de beslissingen in het buitenland.”
Bruno: “Sommige mensen vragen ons hoe we zoveel geduld hebben kunnen opbrengen. “Ik zou zolang niet kunnen wachten op een kind” zeggen ze dan. Maar wat was het alternatief? Niets, he. Geen kind. Dus dan wacht je. Je wacht. En je wacht.”
Joke: “Er waren wel veel mensen in onze omgeving die sterk met ons meeleefden. Al is het niet evident om zo’n wachtend koppel te steunen. Als iemand telkens vraagt naar meer nieuws, dan is dat confronterend en lastig. Maar als iemand niets vraagt, dan heb je het gevoel dat ze er niet meer in geloven.
Om eerlijk te zijn, geloofden we er soms zelf ook niet meer in. De wachttijd die normaalgezien 24 maanden zou duren, duurde omwille van al de problemen vijf jaar! In 2015 kregen we eindelijk het verlossende telefoontje: Een jongetje van 17 maanden wachtte op ons in Bloemfontein.”
Bruno: “Die eerste ontmoeting was heel straf. Voor mij was dat meteen onvoorwaardelijke liefde. Vreemd he? Je ziet dat peutertje staan, je weet dat hij je adoptiezoon is en meteen is hij een deel van jou.”
“Na enkele weken begonnen we echt een gezinnetje te vormen en gaf hij ons zelfs af en toe een kusje”
Joke: “Maar we mogen het ook niet te rooskleurig voorstellen, he: onze eerste dag samen was verschrikkelijk. Arthur was opgegroeid in een kleinschalig weeshuis, waardoor hij een goede band had met zijn begeleidster. Voor hem was zij zijn ‘mama’. Dat is natuurlijk heel goed: hij is nooit aandacht of liefde tekort gekomen. Maar het was hartverscheurend om te zien hoe hij die eerste dag bij ons zat te huilen. Hij miste haar zo erg. Dan hebben we ons echt afgevraagd waar we mee bezig waren. We konden hem enkel proberen te troosten en hopen dat hij ons stap voor stap zou accepteren als zijn ouders. Je wéét wel dat hij in het weeshuis op lange termijn geen goede toekomst had en dat hij er op z’n achttiende helemaal alleen voor zou staan. Maar zo’n peuter innig triest en eenzaam zien, dan breekt je hart.”
Bruno: “Gelukkig duurde zijn intense rouwproces maar enkele dagen. Daarna begon het stilaan te beteren en liet hij ons ook meer toe. Na enkele weken begonnen we echt een gezinnetje te vormen en gaf hij ons zelfs af en toe een kusje. Dan voelde ik: “Ok, dit komt wel goed!””
Joke: “We wonen nu drie jaar samen in België. Arthur is een vrolijke, onafhankelijke kleuter van bijna vijf jaar oud. Genen worden overschat. Arthur lijkt écht op ons. Hij lacht met dezelfde dingen, hij is even dol op dieren, hij droogt zelfs zijn rugje af op exact dezelfde manier als Bruno dat doet.
“Ik kan me niet inbeelden dat ik een biologisch kind nog liever zou kunnen zien dan dat ik Arthur zie”
Ook onze familie en vrienden hebben Arthur intussen helemaal in hun hart gesloten. Heerlijk om te zien dat zelfs de mensen die eerst twijfelachtig stonden tegenover onze adoptie, nu helemaal verkocht zijn aan onze zoon.
Ik hoor van andere adoptiemoeders soms dat ze het moeilijk hebben met het zien van zwangere vrouwen. Dat heb ik helemaal niet. Ik ben niet zwanger geweest van Arthur, maar hij is wel mijn zoon. Ik kan me niet inbeelden dat ik een biologisch kind nog liever zou kunnen zien dan dat ik Arthur zie. Voor mij is het écht goed zoals het nu is.”
Bruno: “We kunnen er zelfs om lachen samen. Dan zeggen we tegen elkaar dat het waarschijnlijk beter was voor de wereld dat wij onze genetisch materiaal – ik met mijn domme moppen altijd, en zij met haar scheve knieën- niet combineerden. Wat zou daarvan gekomen zijn, zeg? Zo’n schoon, tof manneke. Dat hadden we zelf zo goed niet kunnen maken.”
Schrijf je reactie