Talitha is literatuurwetenschapper, socioloog en criminoloog. Ze is afkomstig uit West-Vlaanderen maar verloor zeven jaar geleden haar hart aan Amsterdam en ging er wonen. In haar vrije tijd schrijft ze columns, bijvoorbeeld over wat ze als ‘allochtoon’ meemaakt in de mooiste stad van de wereld.
“Hey, meisje, psst!”
Het is elf uur ‘s avonds en ik ben in mijn eentje op weg naar huis. Al sinds ik de tram ben uitgestapt loopt er een man achter me aan. Zijn huidskleur wordt verraden door het dikke accent waarmee hij mijn aandacht probeert te trekken. Hij draagt gouden sieraden die me bij het uitstappen al bijna verblindden. De geur van verschaalde sigaretten is penetrant. Ik voel me niet op mijn gemak. Ik moet nog een paar straten door naar mijn vertrouwde voordeur, maar ze lijken allemaal uitgestorven.
“Hey, juffrouw, hallo?”
In dit soort situaties heb ik doorgaans na een paar tellen mijn telefoon al tegen mijn oor gedrukt, om vervolgens luid pratend een nepgesprek te voeren met helemaal niemand aan de lijn. Maar juist vandaag beleef ik het hoogtepunt van mijn verkoudheid, met nog amper stemgeluid. Het lijkt me niet verstandig om prijs te geven dat ik niet in staat ben luid te gillen.
“Pssst! Hey!”
Van een vriendinnetje hoorde ik dat je sleutels als een soort boksbeugel kan gebruiken. Of was het als steekwapen?
Zijn gesis doet mijn bloed koud worden. Mijn pas versnelt. Nog twee straten te gaan. In de reflectie van de donkere ramen aan weerszijden van de verder volledig lege straat zie ik dat hij lang is – ik schat hem een dikke meter tachtig. Zo haalt hij mijn korte Belgenbeentjes met gemak in, al slenterde hij. Ik loop nog wat sneller en rommel in mijn strak tegen me aangedrukte handtas. Van een vriendinnetje hoorde ik dat je sleutels als een soort boksbeugel kan gebruiken. Of was het als steekwapen? Een huissleutel in je oog kan best wel wat schade aanrichten, denk ik zo. Ik tast de bodem van mijn tas af, maar kan die krengen weer eens niet vinden. Ineens realiseer ik me dat ik afgeleid ben, dat mijn ogen op de tas gericht zijn en niet op de weerspiegelende ramen, dat ik zo nog een makkelijkere prooi ben. Prompt laat ik de tas met rust, maar het is al te laat.
“Hey!”
Geruisloos is hij tot vlak achter me gekomen en hij raakt mijn schouder aan, probeert me om te draaien. Ik schrik en laat mijn tas vallen, kijk vliegensvlug om me heen, zijn er geen mensen? Waar is de dichtstbijzijnde deurbel? Waar brandt er licht? Hij steekt zijn hand naar me uit, er ligt iets glanzends in.
“Hey meisje, je hebt dit laten vallen. Beter opletten he!”
Het is mijn ov-chipkaart. Hij drukt hem in mijn hand en glimlacht.
“Maar nu moet ik rennen!”
Hij die er als een allochtoon uitziet draait zich om en probeert zijn tram nog in te halen. Zij met de melkwitte huid bukt zich en probeert haar schaamte bijeen te rapen. Op de grond ligt een paspoort met het Belgische wapenschild.
‘Allochtoon’ lijkt nooit op mij van toepassing.
Schrijf je reactie