Doorgelicht

Wat een klerezooi

De hoge tol van de absurde overproductie in de modesector

Wat een klerezooi
Dit artikel werd ook gepubliceerd in Bookzine 6 dat te koop is de webshop.

Er zijn heel veel kleren in de wereld. Te veel zelfs. Elk jaar wordt globaal zo’n 80 miljard kilo textiel geproduceerd. Daarvan belandt een groot deel op de vuilnisbelt. Na olie is kleding de meest vervuilende industrie ter wereld – hoog tijd om de hand in eigen boezem te steken.

Elk jaar blijven er 25 miljard kledingstukken in de rekken hangen. In het beste geval worden deze kledingstukken gedoneerd, maar veel wordt gewoonweg vernietigd. Ongelofelijk veel energie, water, chemische stoffen en menskracht worden dus verspild aan kleding die niemand ooit zal dragen. Slechts 40 procent van de geproduceerde kleding wordt aan de originele verkoopprijs verkocht, 30 procent gaat met korting over de toonbank en 30 procent wordt gewoon niet verkocht.

Met maar 10 à 15 procent stock die in hun winkels blijft liggen, hoort ­modeontwerpster Nathalie Vleeschouwer tot de beste leerlingen van de klas. Maar ze kent het probleem van overproductie. “Sommige dingen verkopen niet zo goed als verwacht. Ontwerpen is nu eenmaal giswerk, en ondanks onze ervaring blijft het een risico om een collectie te ontwerpen die pas een jaar later in de winkels ligt. Voor niet verkochte kleding houden we stockverkopen. Wat daarna overblijft, doneren we aan liefdadigheidsorganisaties. We vernietigen niets, daarvoor vinden we kleding te kostbaar.”

“Bedrijven maken expres kleding die niet lang meegaat. Zo krijgen kleren een houdbaarheidsdatum en worden ze snel afgedankt.”

Ook lingerie-ontwerpster Murielle Scherre is een kleine producent met amper overstock: “Bij ons is het de regel om een beperkte stock te produceren en als iets erg gewild is, het bij te maken. Omdat ons atelier in België ligt en zelfs onze stof in ­België wordt gemaakt, is het gemakkelijk om snel het aanbod te vergroten als dat nodig blijkt.”

Nathalie Vleeschouwer en Murielle Scherre zijn eerder uitzonderingen. Lang niet iedereen denkt bewust na over overproductie. Grote modemerken draaien op een wegwerpmodel. In plaats van twee seizoenen, zijn er tot wel 52 seizoenen per jaar. De excessen in de mode-industrie zijn vooral het gevolg van dat fast fashion systeem, legt Murielle Scherre uit: “Bedrijven maken expres kleding die niet lang meegaat: ze gebruiken stoffen van slechte kwaliteit die snel hun vorm verliezen, in kleuren die snel vervagen. Zo krijgen kleren een houdbaarheidsdatum en worden ze vaak na enkele maanden al afgedankt.”

fast fashion

Zo werkt fast fashion, weet ook Nathalie Vleeschouwer. “Ik vind het pijnlijk om te zien. Kleding is oorspronkelijk een luxeproduct en wordt gereduceerd tot iets dat de waarde heeft van een broodje of een koffie. Daardoor is kleding een wegwerpproduct geworden; jongeren hebben zelfs nooit anders gekend.”

De grote modebedrijven hebben ­financieel niet veel te winnen bij het verminderen van de overproductie. Hun kleren worden zo massaal en goedkoop geproduceerd dat het niets uitmaakt voor hun winst wanneer ze stukken te veel maken. Daarom zoeken ze geen oplossingen. Overproductie is collateral damage geworden.

“In plaats van afval als een onvermijdelijk ­gevolg te zien, moet je het beschouwen als een grote ontwerpfout.”

Nochtans kun je verspilling wel degelijk tegengaan, legt de Nederlandse mode- en duurzaamheidonderzoekster Hasmik Matevoysan uit in haar boek ‘Paradigm shift in fashion’. Volgens haar is het onzin om ons neer te leggen bij het feit ‘dat het modesysteem nu eenmaal zo werkt’. Maar dan moeten bedrijven wel veranderen, van binnenuit. In plaats van afval als een onvermijdelijk ­gevolg te zien, moet je het beschouwen als een grote ontwerpfout.

Als bedrijf moet je je eerst afvragen waarom er zoveel kleding niet verkocht wordt. Omdat de kleren niet aanspreken? Nochtans verloopt de communicatie met klanten via het internet en sociale media gemakkelijker dan ooit. Wie zich beter informeert, verkleint het risico op onverkochte stukken. Nathalie Vleeschouwer: “We lezen graag de reacties op Facebook en Instagram en vragen geregeld in onze winkels naar de mening van de klanten. We houden rekening met die feedback.”

Hetzelfde geluid bij Murielle Scherre: “Omdat La fille d’O een klein bedrijf is, ben ik erg aanspreekbaar. Mensen zeggen me persoonlijk wat ze wel en niet in lingerie zoeken. Ik beheer zelf de Instagram-account en lees de reacties. Ik weet wat mijn klanten zoeken.”

Daarnaast komen er stilaan meer technologische mogelijkheden om te produceren wanneer de vraag er is. Zo kan je een 3D-scanner ­inschakelen om meteen de juiste maat en aangepaste stijl te leveren. Kleding op maat van de klant, letterlijk.

Omdat het atelier van La Fille d’O in België ligt is het gemakkelijk om snel het aanbod te vergroten wanneer nodig.

In vlammen op

De modesector zou verder moeten inzetten op recyclage van stoffen om de overproductie op te vangen. 95 procent van onze kleding komt ervoor in aanmerking, maar nauwelijks 10 procent van alle weggegooide kleding wordt gerecycleerd: zo gaat er jaarlijks zo’n 135 miljoen kilo textiel in vlammen op, waarbij schadelijke stoffen en dampen ­vrijkomen.

Als je stoffen recycleert, kun je van oud textiel nieuwe stoffen maken. Dat is de theorie. In de praktijk, zo legt Nathalie Vleeschouwer uit, is dat niet eenvoudig. “Gerecycleerd textiel zit in de lift, maar dat gaat heel traag. Bovendien is er nog maar weinig informatie over de omstandigheden waarin dit textiel gerecycleerd wordt. Hoeveel bewerking is nodig? Hoe lang duurt het? Hoe vervuilend is het proces? Behalve een breidraad waar een deel gerecycleerd materiaal in zit, gebruiken wij voornamelijk nieuw textiel.”

“95 % van onze kleding komt in aanmerking, maar nauwelijks 10 % van alle weggegooide kleding wordt gerecycleerd.”

Ook Murielle Scherre spreekt over de moeilijke weg naar recyclage: “Momenteel gebruiken we nog geen gerecycleerd textiel, simpelweg omdat er voor lingerie nog geen afzetmarkt is. Men is wel bezig met het vervaardigen van gerecycleerde polyester, maar daar moeten eerst grote klanten opspringen. Pas dan heeft het een marktwaarde. Ik ben zeker vragende partij: hoe sneller de gerecycleerde stof er is, hoe beter.”

“Ik vind het minstens even belangrijk om stukken een langere levensduur te geven. Daarom biedt La fille d’O een herstellings- en retouchedienst. Omdat lingerie voor een groot deel bestaat uit de kwetsbare stof lycra, die na zes maanden begint te verslijten, probeer ik altijd systemen te ontwerpen zodat ik kan ingrijpen. We zorgen bijvoorbeeld dat onze beha’s tot 15 centimeter op de rug ingenomen kunnen worden. Bovendien heeft lingerie een emotionele waarde en willen veel klanten hun beha laten bijwerken zodat die langer meegaat. Zo zijn er vrouwen die soms met een 14-jaar oude beha komen aandraven. Dat is toch fantastisch? Zo deden onze grootouders het ook: hoeveel keer werden schoenen vroeger niet aangepast zodat iemand er jaren en jaren mee kon doen?”

Vuilnisbak

Hoewel recyclage een mooie maar tot nu toe onhaalbare droom blijft, proberen zowel Nathalie als Murielle elders gebruikte of achtergebleven stoffen een nieuwe bestemming te geven. Ongeveer 15 procent van de materialen blijven achter op de fabrieksvloer als cut-offs of pre-consumer spills, bestemd voor de vuilnisbak, plus een in-between-stock die omwille van fouten in de productie niet verkocht kan worden. Bovendien liggen veel stoffen in een magazijn zonder dat ze gebruikt worden.

Nathalie Vleeschouwer: “Als je te veel stof hebt, is dat jammer van de verspilling. Het principe is dat je altijd minimumhoeveelheden stof moet aankopen, bijvoorbeeld 300 meter, ook al heb je maar 50 meter nodig. Vroeger kochten we expres te veel stof, voor het geval er nieuwe kleding nodig was. Nu berekenen we hoe we zoveel mogelijk stof kunnen gebruiken. Als er toch stof overblijft, wordt die doorverkocht of hergebruikt voor nieuwe collecties.”

Murielle Scherre pakt het anders aan met de restjes: “Het gaat om stoffen van je eigen collecties, dus is het niet leuk om ze door te ­verkopen aan andere merken. Ik zoek altijd naar manieren om de stof zelf nog te kunnen gebruiken. Met enkele meters stof maak ik ­bijvoorbeeld extra exclusieve stukken die passen bij een collectie. Of we ­maken herbruikbare cadeauverpakkingen. Met zo’n simpel idee doen we iets ­nuttigs en ecologisch, want het ­zakje is ­herbruikbaar.”

Nathalie Vleeschouwer in haar winkel in Antwerpen. Foto: Sarah Van Looy

Minder en beter

Alle beetjes helpen. Maar uiteindelijk is er maar een manier om overproductie aan te pakken. Minder en betere kleren produceren. Dat is duurzaamheid. Slow fashion dus. Ook al kost dat geld. “Een duurzaam kledingstuk kost nu eenmaal meer dan wat je bij grote ketens vindt,” zegt Nathalie Vleeschouwer. “Als je alles op een correcte manier ­probeert te doen, heb je onvermijdelijk hogere kosten. Maar wat is een ‘hoge’ prijs? Misschien lijkt een jurk van 120 euro wel duur omdat we gewend zijn er vandaag 30 euro voor te betalen.”

Murielle Scherre bevestigt dat: “Het lijkt misschien duur, maar dat is een kwestie van gewenning.  H&M heeft ooit een beha gekopieerd van mij en van veraf kon je het verschil amper zien. Die van hun kostte 19,95 euro en die van mij van mij 120 euro. Maar als je van dichtbij keek, zag je dat de gestikte plooi op een goedkopere manier gemaakt was, dat de bretel minder stevig aan de beha vastgemaakt was en dat de stoffen van mindere kwaliteit waren. De vraag is dan: koop je liever om de zoveel maanden een nieuwe van H&M voor 20 euro, of kies je een duurzaam exemplaar voor 120 euro dat jaren meegaat, waardoor je je geld eruit haalt en je het milieu een dienst ­bewijst?”

“Shoppen wordt als een jacht gezien, mensen hebben het instinct om veel te kopen en zijn euforisch als ze iets ‘gescoord’ hebben.”

“Onze klanten zijn blij dat ze hun ­favoriete jurk veel en lang kunnen dragen,” zegt Nathalie ­Vleeschouwer. “Daarom willen we kwaliteitsvolle kleding maken, zowel in stof als afwerking, zodat onze stukken langer meegaan.  Dan komen klanten graag terug voor een nieuw duurzaam stuk. Daardoor is het voor ons zeker niet minder rendabel.”

Uit statistieken blijkt dat in België alleen al jaarlijks 8,9 miljoen euro aan kleding en schoeisel wordt ­besteed. Gemiddeld hebben we ­zeventig kledingstukken in onze kast. Tot tien daarvan worden nooit gedragen. Vrouwen kopen gemiddeld meer kleding die ze snel afdanken. De globale toevoer van tweedehands vrouwenkleding is zeven keer groter dan die van mannen.
Tijd om de hand in eigen boezem te steken. Niemand heeft zoveel kleren nodig. Nathalie Vleeschouwer: “Shoppen wordt vaak als een soort jacht gezien, mensen hebben het ­instinct om veel te kopen en zijn ­euforisch als ze iets ‘gescoord’ hebben. Met als gevolg dat iemand een blouse koopt met korting zonder te passen, die vervolgens in de kast blijft hangen. Beelden en media overtuigen ons ervan dat veel bezittingen hebben ons geluk bezorgt. We consumeren niet puur vanuit functionele overwegingen, maar doen het voor de ervaring. Het plezier is van korte duur en na een tijdje willen we weer iets nieuws. Dat kleding zo goedkoop kan zijn, moedigt consumptie aan.”

Het goede nieuws is dat er daarvoor ook een alternatief is. Voor wie toch graag elke week iets nieuws draagt, bestaat er tegenwoordig een uitleenbibliotheek waar je kleding kan huren.

Lees ook: Redactrice Sarah doet aan Kleerkastvasten: 6 weken lang slechts 6 kledingstukken dragen.
Foto boven: Istock

Schrijf je reactie

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen