Column

“Papa, het vogeltje ademt niet meer”

“Papa, het vogeltje ademt niet meer”

De zoon is aan het ravotten in de tuin terwijl ik binnen loos ga in de speeltuin van mijn huishouden. De gebruikelijke zaterdagse plichtplegingen hebben hun rechten en dus sorteer ik vuile was, verschoon ik de kattenbak en jaag ik de stofzuiger door de zandbak die voor onze woonkamer doorgaat. Ik heb net een emmer met heet water en Marseillezeep gevuld, zwabber in de aanslag, wanneer de deur openvliegt en zoonmans naar binnen komt gestormd.

‘Papa! Er is een babyvogeltje uit de boom gevallen. Ik heb het zien gebeuren. Kom snel! Het is dringend! Het is zelfs een noodgeval.’

Met een helse rotvaart spurt de zoon weer weg, richting voortuin. Hier staat Een Leven op het spel, besef ik. Ik zet mijn dweilgerei opzij en ga in een drafje mijn nageslacht achterna.

Daar ligt het. In het gras. Een duivenkuikentje dat vlot zes meter naar beneden is getuimeld. Een jammerlijk ongeval of voorbedachte rade?

Daar ligt het. In het gras. Een duivenkuikentje dat vlot zes meter naar beneden is getuimeld. ‘Een jammerlijk ongeval of voorbedachte rade?’ vraag ik me af, want bovenop het kopje zit een wondje ter grootte van de punt van een ekstersnavel. Eksters zijn smeerlappen. Nestrovers. Moordenaars.

Het bekje van het kuiken gaat open en toe, open en toe. En het piepkleine borstje beweegt mee, op en neer. Maar je moet geen dierenarts zijn om te zien dat het diertje vecht voor zijn leven.
‘Ik heb het vogeltje zien vallen, papa! We MOETEN iets doen!’
‘s Zoons jongensogen kijken mij verwachtingsvol aan. Er staat geen spat (ver)twijfel(ing) in te lezen. Want papa’s weten altijd raad, toch?

Ik denk iets over korte pijn die beter is, maar besef tegelijk dat er grootse daden dienen gesteld. En dus haast ik mij naar binnen.
‘Wacht even,’ roep ik over mijn schouder naar de zoon.
Nog geen tien tellen later sta ik weer naast hem, een schoendoos in mijn handen met daarin een zacht handdoekje.
‘Hier,’ zeg ik. ‘Ik heb een zacht bedje gemaakt. Leg het vogeltje er maar op.’

Heel voorzichtig, met het meest delicate gebaar, tilt de zoon het arme ding op om het vervolgens neer te vleien op de handdoek. Nadien neemt hij de doos omzichtig in zijn handen en stapt ermee naar de auto, met mij in zijn kielzog.
‘Doe jij de deur open, papa?’ De zoon kijkt mij ernstig aan. ‘We moeten naar de spoeddienst.’
Zijn dadendrang raakt mij. En ook al weet ik dat het hopeloos is, toch besluit ik dat wij, dat hij en ik alles gaan proberen om het onomkeerbare alsnog omkeerbaar te maken.
‘Oké, jongen,’ zeg ik. ‘Doe je gordel aan en houd het doosje op je schoot.’

‘We moeten naar de spoeddienst’, zegt de zoon. Ook al weet ik dat het hopeloos is, toch besluit ik dat wij alles gaan proberen om het onomkeerbare toch omkeerbaar te maken.

Terwijl we de straat uitrijden, bel ik naar de dierenarts van wacht. Die bevindt zich op een kwartier rijden van ons. ‘Je kan naar hier komen,’ zegt de vrouw, ‘Of naar de Vogelbescherming in Merelbeke trekken. Daar zijn ze ook vertrouwd met dit typische voorjaarsfenomeen.’
Merelbeke is maar zeven minuten rijden. De keuze is snel gemaakt. Ik draai de R4 op en geef gas.

Het is stil in de auto. De zoon en ik zijn allebei doordrongen van onze missie. Maar dan…
‘Papa? Het vogeltje ademt niet meer!’
‘Zie je zijn bekje niet meer bewegen?’
‘Nee, en zijn lijfje gaat ook niet meer op en neer.’
Ik neem de eerstvolgende afrit en ga aan de kant staan.
‘Geef het doosje eens hier,’ zeg ik.
Ik werp een blik op het hoopje dons in het midden. Er zit inderdaad geen sikkenpit leven meer in. Abort mission.

We zijn niet bij de pakken blijven zitten. We hebben als echte brandweermannen gehandeld en meer konden we niet doen.

Ik kijk naar de zoon. Verwacht een gebroken hart aan te treffen. Maar daar zit hij, flink en al, behoorlijk onverstoorbaar zelfs. ‘We hebben gedaan wat we konden,’ zegt hij wijs.
En dat is ook zo. En ik besef dat dat voldoende is voor hem. We zijn niet bij de pakken blijven zitten. We hebben als echte brandweermannen – zijn grote helden – gehandeld en meer konden we niet doen.

Ik geef het doosje aan de zoon en keer terug naar huis.
‘Hebben we thuis stokjes, papa? Ongeveer zo lang, en zo lang?’
De zoon gebaart. Hij verbeeldt een opstaand stokje, en een korter horizontaal stokje. Ik begrijp waar hij naartoe wil.
‘We vinden wel iets,’ zeg ik.
‘Goed, want dan kunnen we een begrafenis houden en een kruisje op het graf zetten,’ klinkt het vanaf de achterbank.

En zo geschiedt. Een kwartier later is de zoon een kuiltje aan het graven achteraan in de tuin. Het duivenjong wordt respectvol in het handdoekje gerold en gaat de grond in, waarop het mini-graf weer wordt dichtgegooid. Een kruis is de zoon uiteindelijk toch wat te triest. Hij breekt dan maar een twijgje van een struik en plant het in de omgewoelde aarde.
‘Zo,’ zegt hij. ‘Klaar.’

‘Goed gedaan, vent,’ knik ik, en ik wil hem nog een schouderklopje geven, maar hij wandelt alweer naar ons huis. Fluitend. Blij. Zoals alleen een kind dat kan zijn.

boom-square

Schrijf je reactie

2 reacties

Copywriter, journalist, woordvoerder, boekenwinkeluitbater, (dorps)dichter… Het cv van Jeroen (42) verzamelt een bonte verzameling stielen en geen ongelukken, met één grote rode draad: taal. Sinds 2013 is hij aan de slag als creatief schrijver bij Studio 100, waar hij onder meer boeken en magazines maakt. Daarnaast heeft hij ook zijn eigen schrijfbedrijfje, De Zinnenspinnerij. Maar voor alles is hij papa van een mondige zoon, Cas (6), die al eens een hoofdrol speelt in Jeroens column voor Charlie Magazine.

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen