Column

Onbehagen

Onbehagen

Vorige week organiseerde deBuren een avond rond de 50ste verjaardag van Het onbehagen van de vrouw, het roemruchte artikel van Joke Smit. Verschillende sprekers spraken statements uit over het onbehagen van de vrouw vandaag en Shamisa Debroey maakte live tekeningen. Een van de sprekers was historica Anaïs van Ertvelde. Hier lees je haar tekst.

Ik wandel de vergaderzaal binnen. Een plastieken plateau met daarop plastieken bekertjes lauwe karnemelk, een paar verdwaalde speculaasjes, zakjes thee van het huismerk, warm water valt nergens te bespeuren. Zo zien de verfrissingen er blijkbaar uit in de zaaltjes waar de beslissingen worden genomen. Ik had er me wat decadenters bij voorgesteld, bij wat er daar aan de top geserveerd wordt. Nu ja, de top; een soort van top alleszins. Er wordt hier niet beslist over wereldbranden, in dit vergaderzaaltje, maar er worden wel degelijk beslissingen genomen.

Ik heb me hier een weg naartoe gepitbulld. Veel geld was er thuis namelijk niet. Alleen de charmes van kunstenaars en hun mansardes. Over hoe de wereld van de achterkamers werkt konden ze me niet veel leren, die kunstenaars, maar cultureel kapitaal, dat hebben ze me wel gegeven. Oh ja en, acteertalent. Altijd observeren, je rug rechthouden, oogcontact maken, je bekken kantelen, je lippen stiften, de aandacht naar je toe trekken met stilte — en met vooraan in je mond gevormde open lettergrepen. Fake it until you make it.

Altijd voorbereid op schaarste, vooral nooit een teken van kwetsbaarheid laten zien.

En dat werkt.

“Terwijl ik zorgvuldig een zetel rond de vergadertafel uitzoek, moet ik ook een beetje kotsen van mezelf.”

Het muffe vergaderzaaltje, de achterkamer, maakt me even duizelig. Overweldigt me. Overmant me. Ik vind het nog lekker ook. Lekker dat ìk hier nu binnen mag wandelen. De dingen van binnenuit veranderen. Dat is misschien wat voor mij. Ik ben nu dertig, voor het bestormen van de hemel, het verbranden van de bruggen. Is het te laat. Niet? Toch? Nee, van binnenuit veranderen. Dat is wat voor mij. Wat de feministische filosofe Francoise Collin ‘termietenwerk’ noemde. Jarenlang kleine hapjes nemen uit de houten balken. Knabbelen. Geduldig. Onopgemerkt. Tot plots en tot iedereens grote verbazing gans het gebouw instort. Geen glazen plafonds meer, geen ontoegankelijke traphallen. Geen achterkamers.

Terwijl ik zorgvuldig een zetel rond de vergadertafel uitzoek, moet ik ook een beetje kotsen van mezelf. Ik vind mezelf vies en dat vind ik echt niet vaak van mezelf. Mag ik dit kleine brokje macht dat me wordt toegeworpen, dit vingerhoedje met invloed eigenlijk wel lekker vinden? Voor je het weet ben ik in zo’n lean-in feministe veranderd. Zo eentje die alleen maar macht wil sprokkelen in het bestaande systeem en helemaal vergeten is wat haar originele plan de campagne was: met die macht het systeem in vraag stellen. Het is zo gebeurd. Denk ik dan. Het ene moment ben je een jonge activiste, het volgende moment een dienstmaagd van het neoliberalisme. Zo eentje die vergeten is dat de feministische waarden uit de jaren zeventig al te makkelijk van hun radicale tanden ontdaan worden. Onfortuinlijk genoeg viel hun opkomst samen met de overgang van welvaartskapitalisme naar neoliberale economie: vrijheid, emancipatie, zelfontplooiing. Straks alleen nog maar goed om t-shirts mee te verkopen en ambitieuze werkneemsters tachtig uur per week achter hun laptop te houden in de hoop op een ticketje richting een vergaderzaal waar er dingen beslist worden.

“Werkelijk niemand in deze vergaderzaal vindt het een prettig idee dat ik hier nu zit. Deze achterkamer is niet van mij.”

Stilte. Mijn ratelende gedachten over feministische dilemma’s vertragen. Alle witte heren in hun donkerblauwe pakken kijken me van rond de vergadertafel ongemakkelijk aan. Ze nemen de maat op van mijn retestrakke rode kleed. “Misschien moet je je een pak aanschaffen,” zal er eentje me tijdens de pauze quasi-kameraadschappelijk suggereren. “Je weet wel, als je hogerop wil komen enzo.” Heb ik me even lelijk vergist zeg. Werkelijk niemand in deze vergaderzaal vindt het een prettig idee dat ik hier nu zit. Deze achterkamer is niet van mij. Laat staan dat ik ongemerkt in het gezelschap opgenomen zou worden en mijn invloed laten gelden. Wacht eens, hoor ik hier wel thuis? Moet ik hier wel zijn?

De lichten knippen uit, de powerpoints knippen aan. Heel de vergadering voel ik mijn stijve tepels door de wollen stof van mijn kleed priemen. Waarom staan ze in godsnaam zo hard en gevoelig, denk ik. Ik had een bh moeten aandoen, denk ik. Waarom heb ik in godsnaam geen bh aangedaan. Waarom zo koppig doen altijd. Ik voel me zweterig worden op de lederen stoel, plakkerig en naakt. Steeds overtuigder ben ik van het feit dat ik de enige hier ben met een lijf. Met tepels die priemen. Met vochten die zich op onverwachte momenten plots kenbaar maken. Deze heren zweten nooit, weet ik. Ze zijn altijd perfect gesteven, en ik, ik ben kwetsbaar vlees.

“Ik realiseer me dat ik helemaal nooit gewoon een hoofd ben dat boven een net hemd zweeft.”

Het wordt nog erger. Ik probeer aan het einde van de vergadering mijn tas in te pakken. Zoals gewoonlijk zit die veel te vol. Er moet nog een herbruikbare waterfles bij, en een herbruikbare koffiemok. Tussen de zes glitterlippenstiften en het bibliotheekexemplaar van Feminist Disability Studies. Daar zit ik weer te knoeien met mijn laptophoes. De rits wil niet open en ik weet wat alle pakken denken. Die rits gaat niet open want ze heeft maar één arm. Ze kan dat niet. De diversiteitsmanager zal wel blij zijn maar met wat zitten wij hier nu opgescheept. De pakman naast me twijfelt. Moet hij me helpen? Is dat vriendelijk? Is dat net vernederend? Moet hij me niet helpen? Is dat harteloos? Misschien maar beter niet helpen, en dat kind in haar waarde laten. Iemand die zo geholpen moet worden, die kan toch geen autoriteit in haar vakgebied zijn.

Ik voel mijn onbehagen, ik voel vooral zijn onbehagen.

Ik voel me hulpeloos. Minder autonoom dan ik zou moeten zijn. Ik realiseer me dat ik helemaal nooit gewoon een hoofd ben dat boven een net hemd zweeft. Dat ik altijd eerst heel erg dit lijf zal zijn en dat dit lijf er altijd te veel aan is. Dat dit lijf te veel is.

Dat mijn lijf nooit een vanzelfsprekende autoriteit zal uitstralen.

En dat mijn lijf nooit een vanzelfsprekende autoriteit zal uitstralen.

Daarom zal wat ik zeg nooit een vanzelfsprekende autoriteit zal uitstralen. Hoeveel boeken ik ook lees, hoeveel studies ik ook citeer, hoe goed ik de taal van het instituut ook spreek.

Als vrouw zou het me misschien nog lukken, om mijn leven op dat van deze welwillende heren in pak te laten lijken. Maar als gehandicapte? No way. De condition féminine kan je misschien overstijgen; de condition handicapé godzijdank niet. Anders zal je zijn. Dan kan je even goed je hard femme lippenstift slordig opsmeren, je retestrakke rode jurk aantrekken en tegen de mensen zeggen: ik heb soms hulp nodig en ik kan vanzelfsprekende autoriteit uitstralen.

Illustratie: Shamisa Debroey

Schrijf je reactie

Charlie geeft regelmatig het woord aan mensen die - net als wij - geen blad voor de mond nemen.

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen