Column

Een mond vol…

Een mond vol…

Op het werk, in de stad, bij de familie… Het is de maand van de nieuwjaarsrecepties. Dit verplichte nummertje bestaat uit hapjes, drankjes, zoenen en de duivel zelf: small talk. Onbekommerde praatjes maken, daar bak ik helaas weinig van. Achter elk glas cava zie ik wel een oude bekende of een vage kennis schuilen die me kan aanspreken. Na de beste wensen wordt de stilte meestal opgevuld met klassieke small talk topics zoals werk/liefde/vakantie dooddoeners.

Op zulke momenten voel ik me dikwijls als een vis op het droge. Mijn hartslag schiet namelijk de hoogte in als ik moet small talken of netwerken. Bij onverwachte ontmoetingen, vragen of gesprekken ontstaat er een kortstondige kortsluiting in mijn hersenen waardoor ik mijn denk- en spraakvermogen verlies en even geen zinnig woord meer kan uitbrengen. Letterlijk sta ik daar met de mond vol tanden.

Ik moet opbiechten dat ik jaloers ben op het soort mensen dat altijd een pasklaar antwoord heeft op onverhoedse vragen.

Inmiddels weet ik dat extroverten het ook niet altijd gemakkelijk hebben. En toch: het moet verdomd handig zijn om er zonder al te veel moeite een reeks opmerkingen over het weer of je vakantieplannen uit te kunnen gooien. Hoe doen extroverten dat toch? Ik moet opbiechten dat ik jaloers ben op het soort mensen dat altijd een pasklaar antwoord heeft op onverhoedse vragen. Op wezens zo ad rem dat ze binnen een fractie van een seconde een gevatte reactie weten te formuleren op wat dan ook. Op die vlotte jongens en meisjes die er nooit – uit onmacht en/of blinde paniek – iets uitfloepen wat totaal irrelevant of ongepast is, zoals mij weleens overkomt.

Dan ben ik eerder het reflecterende type dat tijd nodig heeft om informatie te absorberen en te verwerken. Op professioneel vlak kom ik daar goed mee weg: in vergaderingen voer ik zelden het hoogste woord. Vaak ben ik die ene onverlaat die vijf minuten later nog eens op het vorige agendapunt terug wil komen. Meestal met recht en rede hoor, want de vlotte praters bezitten dan wel de gave van verbale snelheid, maar door die voortvarendheid zien ze vaak belangrijke details over het hoofd waarna mijn gloriemoment kan aanbreken. Om een collega te citeren: “Hij zegt niet veel, maar als hij iets zegt, dan is het er boenk op.” Enkel op netwerkmomentjes ga ik de mist in. Terwijl de carrièretijgers de grote bonzen van het bedrijf in de lift omverblazen met hun elevator pitch, weet ik pas iets zinnigs uit te brengen als ze al uit de lift zijn gestapt.

Toen een nobele onbekende op een feestje vroeg of ik iets wou drinken, was ik zodanig van mijn melk dat ik antwoordde dat ik geen dorst had

Ook in datingland speelde het wat-moet-ik-daar-nu-op-zeggen me al parten: toen een nobele onbekende op een feestje aan me vroeg of ik iets wou drinken was ik zodanig van mijn melk dat ik, naar waarheid, antwoordde dat ik geen dorst had. Einde kennismaking. Zijn openingszin was dan niet bijster origineel, toch was het jammer.

Ik ga het misschien nooit leren. Maar gelukkig zijn er manieren om de ongemakkelijkheid uit de weg te gaan. Zo vond ik een paar jaar geleden een uitstekende oplossing voor de mond-vol-tanden-momenten in de januarimaand, die ik elke introvert kan aanbevelen. Ik bakte zelf wafels op een nieuwjaarsviering, met als fijne bijkomstigheid dat ik daarmee heel wat sociale ongemakkelijkheden in de kiem smoorde. Iedere onverwachte ontmoeting die dreigde te verzanden in een gênante stilte, ving ik op met een wafeltje. Terwijl de tegenpartij aan het knabbelen was kon ik een gepast antwoord of een logische vraag bedenken. Weg beschamende stilte, weg sluimerende angst, weg nervositeit en ook weg jaloezie. Geen mond vol tanden maar een mond vol wafel.

 

Illustratie: ©Jeroen Van Zwol/Zwoltopia
Meer over Stijn vind je hier

Schrijf je reactie

2 reacties

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen