Column

Zondagblues

Zondagblues

Hij is zonnig, deze zondag, en het is stil in huis. Zoonlief is bij zijn mama en dat scheelt meer dan een paar decibels. Vandaag word ik ook niet om zes uur gewekt door de hongerige maag van mijn zesjarige die naar een boterham met hespenworst verlangt. En ook al zijn de rustige zondagen zonder zoon welkom – alleenstaande ouders begrijpen vast wat ik bedoel – altijd sluimert er tegelijk een soort blues onder mijn huid. Niet de maandagen zijn het blauwst, maar de zondagen. Dat zijn ze altijd al geweest en ik weet ook waarom.

Het huwelijk van mijn ouders liep op de klippen in de jaren ’70. Toen was echtscheiding nog de uitzondering, niet de regel. Ik was net geen vier. Mijn zus was anderhalf. Voor zover ik mij kan herinneren kwamen er mijn hele lagere schooltijd lang geen andere kinderen buiten mezelf uit gebroken gezinnen. Gebroken. Het is een woord dat erg van toepassing is op het slagveld dat zich voor onze ogen ontrolde. Mijn zus en ik zijn kinderen van een vechtscheiding. Ik zeg dat in tegenwoordige tijd omdat zoiets nooit helemaal verleden tijd wordt. Wat niet wegneemt dat we stevig op onze poten staan nu. Ja, er hebben demonen gespookt in ons hart en hoofd. En we hebben gedaan wat je met demonen moet doen: ze in de ogen kijken en uitdrijven. Therapie, heet dat. Het heeft ons naast geld, veel zweet en tranen gekost. Maar we zijn hier. We ademen. We bestaan. We zijn waardevol.

Ik zag mijn moeder twee weekends per maand, van vrijdagavond tot zondagavond. Tot op de dag van vandaag associeer ik zondag met afscheid nemen.

De rechter wees mij destijds aan mijn vader toe en mijn moeder ‘kreeg’ mijn zus. Er was tweewekelijks bezoekrecht. Het ene weekend kwam mijn zus naar mijn vader en het andere weekend trok ik naar mijn moeder. Ik zag mijn moeder twee weekends per maand, van vrijdagavond tot – je voelt mij al komen – zondagavond. Tot op de dag van vandaag associeer ik zondag met afscheid nemen. Met schaduw. De schaduw van het nakende vertrek: zwarte vlek die met het verstrijken van elk uur groter wordt. Niettemin flink zijn. Grote jongen, en al. Ik was een zorgend kind, heb ik later geleerd.

Dat zorgen zit misschien wat in de genen. Mijn moeder was thuisverpleegster in die tijd. Het gebeurde wel eens dat ze dienst had in een van ‘mijn’ weekends. Dan vertrok ze voor dag en dauw op ronde, om fiere weduwes en weduwnaars uit hun bed te helpen en ze te wassen. Of een spuitje voor hun diabetes te zetten. Niet zelden vroeg ik haar of ze mij wilde wekken, zodat ik haar kon vergezellen. Ik hield van die kleine, gestolen momenten onder ons twee. On the road, in miniatuur. Haar werkterrein was het mooie Pajottenland – het stukje Vlaams-Brabant dat tegen de Vlaamse Ardennen aanschurkt. Ik vond niks zaliger dan meerijden door het prachtige, glooiende landschap, kleine straatjes in en uit. Van oud boerenhof naar krasse kruidenier, die alle kwalen ten spijt ook op ver gevorderde leeftijd zijn winkel bleef openhouden. Soms mocht ik mee naar binnen, soms moest ik wachten in de auto. Nu eens kreeg ik ‘een cent’, dan weer een snoepje. Of beter nog: een compliment. ‘Is dat je zoon? Wat een flink venteke!’ Waarop ik prompt een paar centimeter groeide.

Elke zondag dat mijn zoon er is, doe ik een verdrietige zondag van weleer teniet door hem hier opnieuw uit te vinden.

En als ik op zondagavond weer voor twee weken afscheid nam van mijn moeder – tussendoor eens bellen was uit den boze, al deed ik het vanaf mijn dertiende wel stiekem vanuit de telefooncel in de plaatselijke GB – nam ik niet alleen afscheid van haar, maar ook van een hele biotoop, die telkens weer als een warm bad aanvoelde. Dat afscheid werd trouwens altijd op dezelfde manier aangekondigd: met de begintune van Liegebeest. Dan wist ik: binnen een halfuur is het voorbij. Na Liegebeest ging de weekendtas de koffer in en leidden alle wegen naar Ukkel, Brussel. Ondertussen kan ik de begintune van het programma al lang weer horen zonder omkerende maag, of opwellende tranen. Maar het is ooit anders geweest.

Het zijn allemaal dingen die door mijn hoofd spoken, op deze hier nu zonnige zondag zonder zoon. Ik mis zijn opvorderende vraag: ‘Wat gaan we doen vandaag, papa?’ Want elke zondag dat hij er is, doe ik een verdrietige zondag van weleer teniet door hem hier opnieuw uit te vinden. Er een herinnering van te maken die ik niet vrees maar koester. Als een parel in een oester.

PS: O, en mams, mocht je dit lezen… Dankjewel voor al die heerlijke gestolen ochtenden. Ze waren je reinste quality time in een tijd dat die term nog niet bestond. Of nee, weet je wat? Dankjewel, tout court. Voor alles.

Schrijf je reactie

6 reacties

Copywriter, journalist, woordvoerder, boekenwinkeluitbater, (dorps)dichter… Het cv van Jeroen (42) verzamelt een bonte verzameling stielen en geen ongelukken, met één grote rode draad: taal. Sinds 2013 is hij aan de slag als creatief schrijver bij Studio 100, waar hij onder meer boeken en magazines maakt. Daarnaast heeft hij ook zijn eigen schrijfbedrijfje, De Zinnenspinnerij. Maar voor alles is hij papa van een mondige zoon, Cas (6), die al eens een hoofdrol speelt in Jeroens column voor Charlie Magazine.

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen